De misdaad

Het is op een vrijdag, 18 augustus 1950, om 9 uur 20 ’s avonds, dat ze Julien Lahaut vermoord hebben.

Sedert 1932 was hij volksvertegenwoordiger voor Luik en als zodanig had hij die dag te Brussel doorgebracht, waar hij de zitting van het Parlement bijgewoond had. Daarna was hij teruggekeerd naar het stadje Seraing, waar hij geboren werd, waar hij zijn leven lang streed en waar hij zou sterven. Bij zijn terugkeer was hij, van oudsher, binnengestapt in het partijlokaal aan de Pairaystraat, waar hij zich met enkele kameraden onderhield. Om 8 uur 15 ging hij huiswaarts.

Julien Lahaut

Julien Lahaut

Minnie, de lokaalhoudster, de trouwe vergrijsde kameraad, wilde zich de volgende dag naar Brussel begeven, waar haar dochter woont. Er was overeengekomen dat Julien haar naar het Guilleminsstation zou voeren in de auto die zijn vrienden hem bij zijn weerkeer uit de concentratiekampen hadden aangeboden.

Minnie kon hem gerust vragen om dit te doen. Julien weigert nooit als hij een dienst kan bewijzen.

Op de drempel keerde hij zich om en in zijn zangerig Luiks dialect riep hij met zijn grove, hartelijke stem: “aprestez vo’ valise” (maak uw koffer klaar).

Dit waren de laatste woorden die hij in het publiek sprak. Langs de Pairaystraat bereikte hij zijn huisje aan de Vecquéestraat, waar zijn vrouw, Gérardine, hem wachtte met het avondeten.

Die bescheiden woning, die juist hetzelfde uitzicht heeft als de andere arbeiderswoningen der stad, was het voorwerp van zijn trots. Op 63-jarige leeftijd heeft hij haar door middel van zijn schadevergoeding als politiek gevangene verworven. Lahaut is een communist. De 52 jaar die hij ten dienste van het volk heeft gesteld, hebben hem er niet rijker op gemaakt. Hij woont op tweehonderd meter van de plaats waar hij geboren werd. “Het is niet groot bij ons thuis, zegt hij, maar er zijn rozen”.

Ook vindt men in de gang enkele reproducties van schilderijen van Vermeer, Rembrandt en Van Dyck, en in het salon gemakkelijke leunstoelen en geschenken die hem door de arbeiders werden aangeboden als blijk van erkentelijkheid voor de strijd die hij voor hun belangen voerde: Davislampen van de mijnwerkers uit de Borinage, de krukhaak, embleem van het dokkerswerk, een geschenk van de jongens der Antwerpse haven.

Dit salon is voorbehouden voor de vrienden. Als er geen bezoek is, eet men in de keuken.

Daar wordt hij, om 9 uur 20, verrast door de bel.

Een dienstmeisje is er niet. Gérardine gaat opendoen. Twee mannen staan voor de deur. De ene is groot van gestalte, de andere eerder klein. Zij dragen gabardines. “Is de heer volksvertegenwoordiger thuis? Wij komen vanwege kameraad Hendrickx”.

Heel normaal. Dagelijks komen kameraden Julien Lahaut om raad vragen. Tal van mensen komen voortdurend om een dienst verzoeken. Steeds worden zij ontvangen.

Gérardine koestert geen wantrouwen. Zij wendt zich om: “Julien, het is voor u.”

Hij staat op en gaat, in hemdsmouwen, met uitgestrekte hand naar hen toe. Het is een smalle gang. Gérardine moet achteruitgaan om haar echtgenoot te laten passeren. Daar staat hij op de drempel. Alvorens hij ook maar een woord ten groet heeft kunnen uitspreken, klinkt een eerste schot. In de buik getroffen, stort Lahaut, het gelaat ten gronde, neer. Maar de moordenaars vallen verder op hun slachtoffer aan. Zij vuren nog drie kogels af met de loop van hun wapens tegen het neerliggende lichaam. Een ervan treft hem in het aangezicht. Een andere in de borst. De derde schramt langs de muur.

Met een verscheurende kreet knielt Gérardine naast de ten gronde liggende man. Zij tracht hem op te heffen. Vergeefse moeite. Julien Lahaut leeft niet meer. Hij was 66 jaar.

De moordenaars hebben zich in een grijze auto gestort, die op enkele passen afstand was geparkeerd en waarvan het nummer niet kon worden opgetekend. “Zij verdwenen, aldus het radiocommuniqué, zonder sporen achter te laten.”

Tot op de huidige dag werden zij nog niet door de politie geïdentificeerd. De Belgische arbeidersklasse, het proletariaat van heel de wereld heeft echter onmiddellijk begrepen.

De voorzitter van de Kommunistische Partij van België werd vermoord door handlangers van de leopoldistische gang, in dienst van de Belgische reactie en het internationaal imperialisme. Het was een fascistische moord.

Wie was deze eenvoudige en vriendelijke man die door de vijanden van het volk en de vrede zozeer gevreesd werd dat zij hem lieten neervellen door hun betaalde moordenaars?

Wie was Julien Lahaut?

Vader Lahaut

Als arbeiderskind werd hij te Seraing geboren op 6 september 1884. Nog wijst men u in het hoogstgelegen stadsgedeelte, aan de voet van de heuvel van het gemeentelijk domein, het roodstenen huisje waar hij het licht zag.

Zijn vader heette Joseph Lahaut. Hij was een paswerker-ketelmaker. Hij droeg de sporen van de harde arbeid van de metaalbewerker. Hij was een oog kwijtgeraakt op Cockerill, waarvoor men hem nooit een schadeloosstelling uitkeerde.

In de volksmond leeft hij voort als een soort goedhartige reus men een stentorstem, die de gave van het bezielende woord bezat en zijn leven lang voor zijn klassegenoten streed. Hij had het syndicaat van de 10de divisie op Cockerill gesticht in een tijd toen er heel wat moed nodig was om onder de arbeiders organisatiewerk te verrichten.

Meestal moesten de werkers na een moeilijke en uitputtende staking met woede in het hart terug aan het werk gaan.

Hun kaarten van de vakbond werden verscheurd en men dwong hen tot het ondertekenen van een verklaring, waarbij ze zich verbonden om zich niet meer aan te sluiten bij een arbeidersorganisatie.

In 1891 werd vader Lahaut uit de fabriek verjaagd en zijn loonboekje werd met rood gemerkt, wat betekende dat hij als “agitator” beschouwd moest worden. Het werd hem onmogelijk gemaakt om nog ergens aangeworven te worden en, om in het onderhoud van zijn gezin te voorzien, moest hij allerlei knutselwerk aannemen op kleine bedrijfjes waar men het niet zo nauw nam. Hij liet zich echter niet ontmoedigen.

Als stichter van de eerste socialistische bond besloot hij er een behoorlijk lokaal voor op te richten. Hij stelde de plans op en zette zich met de hulp van enige vrienden als vrijwilliger-metselaar aan het werk.

Dit lokaal, dat aan de St. Rochusstraat stond (thans Chapuisstraat), bleef in gebruik tot in 1914. Toen werd het door een bom in puin gelegd.

Toen zijn leven het einde naderde, trad Joseph Lahaut in de Communistische Partij. Meer dan 75 jaar oud, bracht hij iedere morgen, op de drempel van zijn huisdeur, commentaar uit op de artikelen van “La Voix du Peuple”, waarop hij geabonneerd was.

Hij overleed in 1943 in de leeftijd van 87 jaar, terwijl zijn zoon zich in handen van de vijand bevond en de ontberingen van het kamp van Neuengamme onderging.

De moeder

De moeder van Julien Lahaut heette Joséphine Legrand. Het was een stille, vrome huisvrouw, die als in de schaduw van haar echtgenoot leefde en van hem wist te verkrijgen dat haar kinderen werden gedoopt en hun communie deden.

“Waarom niet?”, zei vader Lahaut. “Ieder zijn gedacht. Later zullen ze zelf oordelen.”

Deze eerbied voor een andere mening was eveneens kenschetsend voor Julien, die nooit iemand wegens zijn geloof aanviel en zich steeds inzake godsdienst uiterst verdraagzaam betoonde.

Ook Joséphine Legrand was een arbeidersdochter. De familie bewaart nog altijd de vazen die vader Legrand, kristalbewerker te Val Saint-Lambert, met kunstvaardigheid had geslepen.

De moeder van Joséphine was een Franse en, hoewel volstrekt ongeletterd, begreep ze zeer veel op politiek gebied. Zij liet zich regelmatig door haar kleinkinderen het nieuws van de dag voorlezen alsook de parlementaire debatten, waarop zij dan tot hun lering, commentaar uitbracht.

De kinderjaren

In dit gezinsmilieu, zo karakteristiek voor het Luikse proletariaat, groeiden Julien en zijn beide zusters op. Twee van die drie kinderen zijn nog in leven.

De oudste, Joséphine, is bijna 70 jaar oud. Zij woont in de Haute Vienne in Frankrijk. De tweede in leeftijd was Julien.

De jongste zuster, Victoria, woont nog steeds te Seraing, waar zij getrouwd is en een kruidenierswinkel uitbaat. Aan de bezoekers vertelt zij met voorliefde over de atmosfeer, die in het vaderlijk huis heerste. De eenvoudige keuken, waar het gebrek zich blijvend scheen gevestigd te hebben. Aan de muur portretten met “mannen van de dag” als Demblon en Defuisseau. De kamer waar bijna clandestien de pioniers van het Seraingse syndicalisme bijeenkwamen. De gesprekken, de koortsachtige discussies, de lessen van solidariteit, de voorbeelden van dagelijkse strijd, van bescheiden moed en standvastigheid, waarvan Julien geestdriftig getuige was.

Om zo te zeggen van het ogenblik af dat hij leerde lopen werd de kleine Lahaut de vriend van het zoontje der buren. Deze zestig jaar oude vriendschap werd nimmer verloochend.

Albert Rical woont nog steeds op nummer 2 van de Heuvelstraat, zijn geboortehuis.

Als kind speelden zij samen op straat. Zij bezochten dezelfde scholen, werkten in dezelfde fabrieken, militeerden in hetzelfde syndicaat, stichtten samen organisaties en streden zij aan zij in de Partij.

Rical kan uren vertellen over de jeugdjaren van Julien. “Het was een woelwater”, zegt hij. “Toen we vijf jaar waren gingen we naar de bewaarschool en, een jaar later, naar de gemeenteschool. Van zijn elfde tot zijn veertiende jaar bezocht Julien nog de nijverheidsschool. In 1891 braken de grote stakingen uit voor het algemeen stemrecht. Wij, kinderen, betoogden op straat. Julien, die nog niet ten volle zeven jaar was, bond een rode zakdoek aan een stok en wij marcheerden achter hem aan, al zingend :

Vive Demblon
la digue, digue, dame,
Vive Demblon!
ou la révolution”.
(Leve Demblon…
Leve Demblon of de revolutie)”

“Wij zongen ook “Weg met Pothier” en andere liedjes van die aard. De patroons, die overal hun spionnen hadden, kenden geen pardon voor dat soort histories. Mijn moeder was bijna wanhopig; zij kwam mij van de straat halen en sloeg mij in het openbaar op mijn achterste, al zeggende: ‘Zing dat toch niet, dom kind! Je vader zal afgedankt worden, net als vader Lahaut’.”

Arbeider

Toen hij veertien jaar was, begon voor Julien Lahaut het leven van arbeider en tezelfdertijd dat van militant. Als leerjongen-ketelmaker, dus in vaders stiel, treedt hij allereerst in dienst bij een zekere Degroulard, die te Renory een klein atelier bezit.

Een jaar later gaat hij, zoals duizenden jongens uit zijn milieu, naar de fabriek. Hij begint zijn proletariërsleven bij Cockerill als metaaldraaiersgast. Zijn leven verschilt in niets van dat van alle jonge arbeiders. Opstaan voor dageraad, de schoofzak meenemen, de harde arbeid in de werkplaats, de solidariteit, de ellende, de vermoeidheid en de uitbuiting.

Maar Julien had een goede school doorlopen. De dag dat hij de fabriek betreedt, treedt hij ook in de organisatie. Hij toont zich dadelijk een handig en moedig militant. In die tijd werd de strijd in het verborgen gestreden, men moest steeds de gendarmen ontwijken. Julien brengt pamfletten over in zijn jas. Hij vermijdt de patrouilles, verschalkt de controle, ontsnapt aan de pandoeren en verspreidt zijn materiaal. Dat leven zal vier jaar duren. Daarna wikkelen de gebeurtenissen zich af in versneld tempo.

De staking van 1902

Julien is achttien jaar en een ervaren militant geworden als, na de verkiezingen, de tragische stakingen van 1902 uitbreken. De repressie wordt ontketend. Allentwege botsen de stakers op gendarmen. Te Tilleur wordt geschoten. Op het Sint-Lambertusplein te Luik schiet de “burgerwacht” op de menigte. Te Leuven worden arbeiders gedood.

Op Cockerill vecht Julien aan het hoofd der stakers. De beweging wordt met geweld neergeslagen. Lahaut wordt afgedankt en het syndicaat ligt ten gronde. De metaalbewerkers betalen voortaan hun bijdrage bij de mijnwerkerskas. Zij komen bijeen in toneelgenootschappen, in wielrijderskringen en voetbalverenigingen.

Julien is een grote, gespierde kerel, een atleet die tevens goed ter taal is en zowel door zijn sportprestaties als op het toneel schittert. Reeds heeft hij dat talent, dat aangeboren gevoel voor de massa, haar te bezielen. Daardoor zal hij een der liefst aanhoorde leiders der arbeidersklasse worden. Zijn stem met bronzen klank dringt ver door, zijn beeldspraak is treffend. Hij wordt een leider in de volle zin.

“Relève-toi!”

Hij vindt werk te Val Saint-Lambert en in 1905 – hij is dan 21 jaar – sticht hij samen met Bondas een nieuwe vakbond voor metaalbewerkers.

Deze organisatie die: “Relève-toi!” (Waakt op!) wordt gedoopt, vervangt het voormalige syndicaat van Cockerill, dat de patroons in 1902 hadden vernietigd, en breidt het actieveld verder uit.

Lahaut is een uitstekend organisator. Zijn vakbond ontwikkelt zich voorspoedig, omvat geleidelijk meer bedrijven, strekt zijn werking uit naar nieuwe lokaliteiten. Weldra krijgt ze het karakter van een federatie. Later zal hieruit de “Centrale der Metaalbewerkers” groeien.

De man die zulk een organisatie heeft gesticht en feitelijk leidt, kan niet ontsnappen aan de waakzaamheid der patroons. Deze zoeken naar een gelegenheid om hem opnieuw te treffen. Die gelegenheid vinden zij in 1908.

Secretaris van de vakbond der metaalbewerkers

Op dat ogenblik breekt een zeer harde, zeer moeilijke staking uit te Val Saint-Lambert. Zij wordt gemotiveerd door de talloze misbruiken vanwege de patroons en in het bijzonder door de overdreven afhoudingen waardoor zij de lonen doen inkrimpen.

Het patronaat reageert uiterst brutaal. “Wij moeten aan de kop toeslaan” zegt het. Lahaut wordt opnieuw afgedankt.

Hij laat zich echter niet doen. Hij brengt de arbeiders samen tegenover de fabriek, organiseert aan de hoeken van de straten meeting op meeting, vergadering op vergadering. Hij vermenigvuldigt de betogingen.

Vervolgd en bedreigd door de gendarmen en de wachten, wint hij het algehele vertrouwen der arbeiders, die hem op een vergadering eenstemmig verkiezen voor het bestendig secretariaat van de vakbond der metaalbewerkers. Hij wordt er afgevaardigde voor de propaganda en zal deze betrekking bekleden gedurende dertien jaren, tot 1921 !

Gérardine

Het is tijd dat we spreken over het huwelijk van Julien, over het kalme en innige geluk van deze echt.

Sprekend over de communisten heeft priester Boulier gezegd : “Toen ik de eenvoud van hun leven heb gezien, toen ik de voet zette in hun zo eensgezinde huishoudens, heb ik wel van hen moeten houden”.

De woorden zijn letterlijk toepasselijk op het gezin van Julien Lahaut. Gérardine Noël leerde hem kennen in 1907. Zij was toen vijftien jaar oud. Hij bleef de enige man in haar leven. Bescheiden, zachtmoedig, kalm en onopgemerkt, had zij zich volledig aan hem gewijd. Zij kende aan zijn zijde gebrek, soms ellende. Steeds wanneer hij uit de gevangenis kwam (tientallen malen werd hij aangehouden) vond hij bij zijn thuiskomst het huis goed onderhouden, de tafel gedekt en de rustige glimlach van Gérardine die op hem wachtte. Zo wachtte zij op hem tijdens de vier lange jaren van zijn deportatie naar Duitsland, zonder ooit te klagen. Tot haar vriendinnen zei ze alleen maar: “Ge kunt u niet voorstellen hoe ik hem mis. Hij was wel niet dikwijls thuis, maar hij vulde het huis enkel met zijn aanwezigheid!”

Onder haar ogen zag ze hem neervellen. Hij stierf in haar armen. Zijn bloed vloeide op haar strelende handen. Zij weende zachtjes en sprak geen woord, want er bestaan geen woorden om zulk een smart uit te drukken.

Allebei werken ze op Val Saint-Lambert. Daar ontmoetten zij elkaar in 1907.

Het jaar daarop, tijdens de staking, streden zij beiden mee en werden zij op dezelfde dag afgedankt. Dat bracht hen nader tot elkaar. Gérardine was zestien jaar, Julien vier en twintig. Zij verloofden zich. Maar er gingen jaren overheen alvorens ze trouwden. Daar is geld voor nodig. Toen zij 21 jaar was, in 1913, zijn ze getrouwd.

Enkele dagen vóór haar huwelijk, in 1913, brak de grote staking uit voor de politieke gelijkheid en Julien werd in de gevangenis geworpen. Zij wachtte op hem zonder klacht.

In Saint-Léonard

Op 14 april 1913 verspreidden zich door het hele land grote stakingen voor de politieke gelijkheid. Zij waren sedert lange tijd voorbereid en gebaseerd op een enkele eis: “Het algemeen stemrecht.”

De beweging breidde zich snel uit en rond 1 mei was de staking vrijwel algemeen. Vier honderd vijftig duizend arbeiders namen deel aan de strijd. Deze was bijzonder vinnig en moeilijk.

De arbeiders maakten deze staking mee zonder de minste vergoeding. Julien Lahaut, bestendige van de vakbond der metaalbewerkers, weigerde zijn wedde te ontvangen gedurende heel de duur van de strijd. Hij wilde geen gemakkelijk leven leiden terwijl de makkers hun gordel moesten toesnoeren.

Het patronaat beantwoordde de staking met afdankingen. Honderden arbeiders werden op straat gezet. Op de propaganda en op de betogingen repliceerde de regering van de heer de Brocqueville met willekeur en aanhoudingen.

Julien, die zich voor geen enkele inspanning ontzag en die men aan het hoofd van alle betogingen opmerkte, werd in de gevangenis geworpen. Voor zijn moeder, die een gelovige, nederige vrouw was, was dit een zeer harde slag: Julien, haar enige zoon, was als een gemene misdadiger aangehouden! Zij meende dat de mensen haar op straat met de vinger nawezen en aan het fluisteren gingen als ze voorbijkwam. Ze dorst om zo te zeggen geen voet meer buitenshuis te zetten.

Toen zij haar zoon in St. Léonard kwam opzoeken verweet ze hem zacht “een vlek op de familie geworpen te hebben”. Dit stemde hem uiterst verdrietig. Maar weldra zou ze begrijpen. In de tram die haar naar huis bracht, gaf in haar bijzijn een onderwijzeres die haar kende (te Seraing kent iedereen de familie Lahaut) enige hatelijke bedenkingen ten beste over “vrouwen die beter thuis zouden blijven, wanneer hun zoon de opmerkzaamheid der overheden op zich heeft getrokken.” Verre van zich hierdoor terneergeslagen te gevoelen, bracht die laatste slag moeder Lahaut buiten zichzelf. Ze richtte zich fier op en kwam luid op voor wat haar zoon gepresteerd had.

“Indien mijn zoon in de gevangenis zit”, sprak ze, “dan is het voorzeker niet als een misdadiger, zoals zovelen die vrij rondlopen. Het is omdat hij de arbeiders moedig heeft verdedigd. Het is omdat hij zijn plicht deed en ik ben fier hem te bezoeken waar hij nu is.”

Heel de tram juichte deze woorden toe, schikte zich aan haar zijde en steunde haar.

“Toen ik dit vernam”, zei jaren later Julien Lahaut, bij het ophalen van het gebeurde, “zou ik van vreugde wel hebben kunnen schreien. Mijn moeder had het begrepen. Dankzij de domme opmerking van die zure juf, had ze zich solidair gevoeld met haar klasse. Ze had gereageerd zoals het een arbeidster, een vrouw en moeder van arbeiders, betaamt te reageren”.

Soldaat in Rusland

Toen kwam de oorlog van 1914-18. Julien Lahaut, die zich in 1913 vrijgeloot had en op dertigjarige leeftijd nooit soldaat was geweest, nam dienst als vrijwilliger om zijn land te verdedigen. Hij werd bij de autokanons ingedeeld en verwierf algauw de rang van eerste wachtmeester.

Zijn colonne werd naar het Russisch front gestuurd. Hij bleef er twee jaar en in de vuurlinie was zijn gedrag even dapper als men van de moedigen verwachten kon.

Hij werd, bij die gelegenheid, met het sint-joriskruis vereerd, met het oorlogskruis met palmen, met de overwinningsmedaille van 1914-18, doch droeg deze eretekens nooit, daar hij altijd bescheiden was waar het zijn wapenfeiten betrof.

Hetgeen hij van veel groter belang achtte was het feit, dat hij tijdens zijn verblijf in Rusland in de loop van het jaar 1917 ooggetuige was geweest van de ineenstorting van het tsaristisch regime, van de burgerlijke revolutie van februari en van de socialistische Oktoberrevolutie.

Gewis was hij slechts van verre getuige geweest van deze historische gebeurtenissen. Van deze algehele ommekeer, die de oude wereld op haar grondvesten deed beven en die de tijden voor een nieuwe wereld inluidde, kende hij alleen het geharrewar en de moeilijkheden waarmee zijn colonne te kampen had tijdens de lange terugtocht door heel Siberië heen, tot Vladivostok, waar men scheep ging met als bestemming Amerika, om over Londen en Le Havre huiswaarts te keren.

Van deze gebeurtenissen, waarvan hij nochtans alleen de meest teleurstellende zijde had gezien, begreep hij echter onmiddellijk met zijn levendig klasseninstinct, de geweldige draagwijdte.

Hij voelde terstond dat de bolsjewieken – ondanks alle moeilijkheden en hinderlagen die hun voor de voeten werden geworpen, ondanks ook de buitenlandse inmenging en het verraad van de witte generaals – nu vaste vorm gaven aan verzuchtingen die steeds de zijne waren; dat zij alles verwezenlijkten wat het doel van zijn lijden en strijden was geweest. Vanaf die dag werd en bleef hij steeds onvoorwaardelijk en zonder voorbehoud de trouwe vriend, de verdediger van het Sovjetland dat hij had zien geboren worden.

In België teruggekeerd ging hij met geestdrift en hardnekkigheid, in de schoot van de BWP de gedachten en verwezenlijkingen van de Oktoberrevolutie verdedigen. Hij streed onophoudelijk voor de aansluiting van zijn partij bij de Derde Internationale die Lenin pas gesticht had.

De militant in uniform

In 1919 gerepatrieerd vindt Julien Lahaut, die zijn functie opnieuw bekleedt bij de Centrale der Metaalbewerkers, het land in opschudding. Hij mengt zich onmiddellijk in de strijd, zonder zich zelfs – als we het zo mogen zeggen – de tijd te gunnen om een ander pak aan te trekken. En het is dan ook in uniform dat wij hem terugvinden bij alle stakingen, aan het hoofd van alle arbeidersbetogingen.

In de jaren 1919 en 1920 was België het toneel van een veelomvattende eisenbeweging. Gezien de uitbreiding van deze beweging ziet de bourgeoisie zich genoodzaakt enige toegevingen te doen. Aan het hoofd van zijn vakbond neemt Lahaut in de loop van deze twee jaren de leiding van niet minder dan 19 stakingen, alle zegepralend bevochten.

Zijn talent als organisator, zijn buitengewoon agitatorisch genie, zijn warme indrukwekkende stem, zijn energie, de kracht die van heel zijn wezen uitstraalt, maken van hem een leider naar wie men steeds meer en meer luistert. Zijn invloed groeit met de dag.

Maar zijn strijdlust, zijn rechtschapenheid, zijn trouw, zijn afkeer voor halve maatregelen en vooral zijn verknochtheid aan de USSR maakten hem tot een levend verwijt voor de naar rechts overhellende leiders, voor de schipperaars van de BWP. Men zocht een voorwendsel om hem uit te schakelen. De grote staking van Ougrée-Marihaye zou hun die gelegenheid geven.

De lange staking van Ougrée-Marihaye

Het jaar 1921 brengt het einde van de “boom” die op de wereldoorlog was gevolgd De eerste crisis tussen de beide oorlogen vangt aan. De werkloosheid begint. De bourgeoisie, die met tegenzin in de loop der beide vorige jaren enkele loonsverbeteringen had toegestaan, oordeelde het ogenblik gunstig om een tegenaanval te wagen. Ze probeerde plotseling loonsverminderingen op te dringen.

Toen bonden 9.000 mijn- en metaalarbeiders de strijd aan tegen de industriemagnaten van Ougrée-Marihaye. Het werd een vreselijke staking, een der langdurigste en harnekkigste veldslagen ten onzent door het proletariaat geleverd. Wanneer men er nog vandaag, na 29 jaar, over praat met de metaalbewerkers van het Luikse, met de mannen van Ougrée, Grâce-Berleur of Seraing, hoort men woede en fierheid in hun stem.

Zij duurde negen maanden, van februari tot oktober; de staking werd verwoed onderdrukt. Reeds van de zevende week af waren de werklui door de reformistische leiders aan hun lot overgelaten en voerden ze de strijd alleen met Lahaut aan het hoofd. Slechts toen deze in de gevangenis werd geworpen, nam de staking een einde.

De rechtse leiders van de BWP zagen hierin de gedroomde gelegenheid om zich van hem af te maken: “Laten wij hem de teugels vrij”, zegden ze. “Hij zal zich de nek breken, en dan kunnen we hem liquideren”.

Vanaf het begin liet Lahaut een stakingscomité verkiezen, dat de leiding van de strijd nam. Hij werd aan het hoofd van dit lichaam gesteld. Hij begreep dan ook onmiddellijk dat, daar de strijd aangebonden werd in moeilijke omstandigheden, tijdens een uiterst ongunstige conjunctuur, een langslepende, passieve staking het risico liep weg te kwijnen en, uit vermoeienis, een roemloos eind tegemoet zou gaan. Hij bond daarom een bedrijvige, dynamische strijd aan, met overtalrijke meetings en betogingen.

Zelf voerde hij het woord op 492 bijeenkomsten. De voetbrug van Seraing was zijn alledaags spreekgestoelte en sedertdien, dertig jaar aan een stuk, gebeurde er niets meer in het land of in de streek zonder dat hij van daaruit de menigte er over toelichtte.

De heer Trasenster deed, natuurlijk, beroep op de gendarmen, en weldra was er geen enkele betoging meer, die niet op een formele veldslag eindigde.

In theorie had het Uitvoerend Bureau van de Centrale der Metaalbewerkers het sein tot staken gegeven. Edoch, na zeven weken strijd oordeelde het dat de staking nutteloos was en besloot ze haar te liquideren.

Met alle macht verzette Lahaut zich tegen deze capitulatie. Hij daagde hen uit, die spraken over het liquideren van de beweging, uitleg te komen geven in het bijzijn der stakers. Geen enkele gaf, wel te verstaan, hieraan gehoor en het werk werd niet hervat.

Tegen die tijd verscheen het eerste embryo van het fascisme in België. Het patronaat riep de “Union Civique” in het leven, een organisatie van jonge bourgeois die ten doel had de stakingen te breken. Met verbitterd gemoed zagen de werklieden hoe zoontjes uit goeden huize, uit hun auto’s stapten en door de pandoeren beschermd, plaats wilden nemen achter de werkbanken. Maar de methode had niet de verwachte uitwerking. De “heertjes” gaven weldra de brui aan het pletrollersvak en opnieuw doofden de ovens uit.

In mei verklaarde het Uitvoerend Bureau, dat er geen geld meer was in het “stakersfonds” en werden de vergoedingen met 50 t.h. verminderd. Zeven en een halve maand aan één stuk hielden de werkers de strijd vol met 6 frank per dag. Er werd honger geleden in de huisgezinnen van 9.000 arbeiders.

Vanaf dit ogenblik weigerde Julien Lahaut insgelijks zijn loon van bestendige en nam er slechts 6 frank per dag van af. Hij stichtte een “solidariteitsfonds” en liep heel het land af om geld in te zamelen voor de stakers.

Wat vreselijk is in dergelijke ogenblikken, het zijn de kinderen. De vrouw en de man, ach, die nijpen hun gordel wat nauwer. De makkers mag men niet in de strijd laten en men kan heel wat verduren om een rechtvaardige strijd te kunnen voeren. Maar met de “kleinmannen” is het een andere zaak. Hun begerige ogen en hun bleke wangen aanzien, dat breekt de wilskracht. Men vereende zich, men wisselde van gedachten en de stakers besloten van hun kinderen te scheiden. Ze rekenden op Julien en hij zou zorg dragen voor de uittocht.

Moeilijk was het niet om in het land het nodig aantal huisvestingen te vinden. Het aantal aanbiedingen was eigenlijk te groot.

Veel zwaarder viel de scheiding. Lahaut bezocht elk huisgezin, sprak moed in, troostte de wenende vrouwen en liet de verdrietige kleintjes op zijn schoot dansen.

De kinderen vertrokken en de staking duurde voort. Toen ging de klassevijand over tot provocatie. Twee ongelukkigen werden gevonden die zich lieten omkopen en met de revolver in de vuist een stakingspiket aanvielen. Dit vernemend snelde Julien ter plaatse en rukte hen de wapens uit de hand. Enige stevige klappen werden gewisseld. De reactie had haar voorwendsel nu gevonden. Enige dagen later werd Lahaut aangehouden en te St-Léonard opgesloten.

In heel het Luikse werden betogingen op het getouw gezet om zijn invrijheidsstelling te bekomen. Maar pas toen, zijn afwezigheid te baat nemend, het Uitvoerend Bureau van de Centrale der Metaalbewerkers het eind van de staking had uitgeroepen en opgedrongen, werd hij op vrije voeten gesteld.

Vanuit zijn gevangenis, schreef Lahaut: “Gezien de beschamende capitulatie, bied ik u mijn ontslag aan als afgevaardigde voor de propaganda.”

Uit de BWP gesloten

Maar dit was nog niet genoeg voor de reactionaire leiders. Wat ze wilden, was de uitsluiting van Julien Lahaut uit de BWP. Ze zetten een proces op het getouw terwijl hij in de gevangenis, zat om de rechten van de arbeiders te hebben verdedigd en zodra hij bevrijd was, daagden ze hem onverwachts voor het bestuur van de Centrale der Metaalbewerkers, waar zijn uitsluiting gevraagd werd.

Twee motieven tot uitsluiting werden tegen hem aangevoerd :

1) Men verweet hem de staking niet reeds in mei te hebben stopgezet, hetgeen aanzien werd als een daad tegen de partijtucht ;

2) Men verweet hem daarenboven tegenover de arbeiders de houding van andere leden van het gewestelijk comité ontmaskerd te hebben, die geneigd waren te capituleren: Isidore Delvigne en Bondas.

Dit alles waren slechts voorwendsels. De ware redenen van dit proces droegen een heel ander karakter. Hetgeen de rechtsgezinde leiders van de Centrale der Metaalbewerkers en van de BWP niet aan Lahaut konden vergeven, was enerzijds zijn trouw aan de zaak der arbeiders, zijn gehechtheid aan de syndicale democratie; maar anderzijds vooral de propaganda die hij gedurig voerde ten bate van de Sovjet-Unie, het vaderland van het socialisme.

Dat zijn dingen die de reformistische leiders niet kunnen verkroppen.

Julien Lahaut was toen 37 jaar oud. Hij streed nu al 23 jaar lang voor de verbetering van het lot van zijn klassebroeders. Sedert 13 jaar was hij bestendige van de vakbond. Heel zijn leven, zijn dagelijkse houding, zijn jarenlange armoede, zijn achtereenvolgende opsluitingen waren een levendig antwoord op de ijdele aantijgingen die men hem voor de voeten wierp.

De leiding van de Centrale verwees de zaak naar de Algemene Raad van de BWP en daar werd, op verzoek van Arnold Boulanger, (die in zijn hoedanigheid van bestuurder der Luikse Coöperatieven lid was van de Algemene Raad en alleen stond in de verdediging van de beschuldigde) een commissie van scheidsrechters benoemd.

Voor deze commissie, bestaande uit De Brouckère, Emile Vandervelde en Martel, verscheen Lahaut tenslotte.

Boulanger mocht de werkzaamheden bijwonen. De zittingen duurden twee dagen. Vijf aanklagers werden gehoord: Delvigne, Bondas, Dejardin, Deflandre en Merlot.

Men zou Lahaut slecht kennen indien men zich voorstelt dat hij met hangende oren zou zijn verschenen om verzachtende omstandigheden in te roepen of om beroep te doen op de lange jaren goede en trouwe diensten die hij achter de rug had.

Prachtig was zijn verdediging. Hij rechtvaardigde politiek elk zijner houdingen en daden. Alras verwisselde hij zijn rol van beschuldigde tegen, die van aanklager en bracht hij eens te meer de capitulatie zijner collega’s voor de eisen van het patronaat aan het licht, evenals hun misprijzen voor de wil van de vakbondsleden. Na een dergelijke duidelijke, oprechte en rechtvaardige uitleg, was de zaak gewonnen.

Naar het advies van Boulanger kwamen de drie scheidsrechters tot het volgende akkoord :

“Lahaut zou niet uitgesloten worden. Hij zou in elk zijner ambten gehandhaafd blijven. Maar er werd hem opgelegd andere militanten voortaan niet meer aan te vallen buiten de regelmatige instanties van de vakbond en van de BWP.”

De Brouckère werd belast met het verslag aan de Algemene Raad. Dit was helemaal niet naar de zin van de capitulerende rechtse leiders. Interventies hadden plaats achter de schermen en het neerleggen van De Brouckère’s verslag werd verdaagd. Inmiddels kwam de algemene vergadering der leden van de Coöperatieve samen te Seraing. Dit was een zeer belangrijke bijeenkomst. De afdeling der coöperateurs van Seraing was de machtigste van het land. Ze telde niet minder dan 12 bloeiende winkels.

Bij die gelegenheid stootte Lahaut (die beheerder was van de Coöperatieve) eens te meer op de lauwheid en de capitulatieneigingen van zekere leden uit de Algemene Raad.

Op de dagorde stond onder meer de verkiezing van het Gewestelijk Comité der Coöperatieve. Lahaut hekelde het beheer van het aftredend comité, verzette zich tegen zijn herkiezing en stelde een nieuwe lijst van kandidaten voor. Het bewijs dat zijn kritiek gegrond was bleek uit de door de coöperateurs uitgebrachte stemming. Met verpletterende meerderheid werd het uittredend comité verslagen. Geen enkele van zijn leden werd herkozen en de door Lahaut voorgestelde lijst zegepraalde geheel en al.

De overwonnenen konden slechts hun nederlaag erkennen. Ze namen de schijn aan zich neer te leggen bij het proces-verbaal van de zitting, dat zij ondertekenden. Dit was meer dan de rechtsgezinden van de Algemene Raad verdragen konden.

Welke druk werd op De Brouckère uitgeoefend ?

Zeker is het, dat hij een verslag neerlegde waarin besloten werd tot uitsluiting van Lahaut uit de BWP, in tegenspraak met hetgeen de scheidsrechterscommissie eerst besloten had. Waarop dan zijn uitsluiting werd uitgesproken.

Door die handelswijze gaven de rechtse leiders duidelijk blijk van hun misprijzen voor de wil der stakers van Ougrée-Marihaye, die herhaalde malen gestemd hadden voor voortzetting van de staking. Ze betuigden insgelijks hun misprijzen voor de wil der coöperateurs van Seraing, die omzeggens met eenparige stemmen achter Lahaut stonden.

De “Chevaliers du Travail”

Wat deed toen Julien Lahaut ?

Hij hield zich niet voor verslagen en keerde zich tot de arbeiders. Met hun steun stichtte hij een comité voor syndicale verdediging. Hij knoopte relaties aan met meerdere kleine arbeidersorganisaties, smolt ze om tot één enkele machtige groepering, die hij “Les Chevaliers du Travail” noemde en die het vertrekpunt was van de toekomstige “Revolutionaire Centrale der Mijnwerkers”.

Het Grote Complot

In 1921 had Joseph Jacquemotte de Kommunistische Partij van België gesticht, het roemrijk bataljon der 517, op 3 september geboren uit de samensmelting van de “Amis de l’Exploité” (Vrienden van de uitgebuite) met meerdere kleine groeperingen die hier en daar in het land bestonden.

Twee jaar nadien waren die communisten sterk genoeg geworden om de Belgische bourgeoisie schrik aan te jagen. In 1923 besloot ze een eind aan hun werking te stellen. In 1923 waren de pogingen van de Belgische bourgeoisie nog in het stadium der paljasstreken. Maar die klucht zou toch, gedurende ettelijke maanden, Jacquemotte en zijn vrienden van hun vrijheid beroven.

Het was de heer Servais, procureur-generaal bij het Beroepshof van Brussel, die gekozen werd als uitvoerder der lage streken van de reactie. Deze geleerde grijsaard, professor in het strafrecht aan de Universiteit te Brussel, spande tegen de communistische leiders, met behulp van talrijke aangepaste teksten, een proces in voor “misdadige samenzwering” en wilde daar een sensationele zaak van maken. Hij had de betichten gedaagd voor het Assisenhof van Brabant, na hen in de gevangenis van Vorst te hebben laten opsluiten, waar het politiek regime hun geweigerd werd.

Dit proces gaf hem heel wat hoofdbrekens. Met sarcastische welsprekendheid, met bijtende argumenten nam Joseph Jacquemotte de leiding der verdediging op zich en ontzenuwde elk der argumenten van de procureur-generaal, terwijl hij dit proces ontmaskerde voor hetgeen het werkelijk was: een verachtelijke gerechtelijke komedie, door de kapitalistische reactie op het getouw gezet tegen de arbeiders. De heer Servais geraakte van deze zaak blijvend onder de voet. Jacquemotte en zijn vrienden werden op 23 juli 1923 triomfantelijk vrijgesproken.

Julien Lahaut werd op 7 maart ook aangehouden en naar Sint-Gillis gebracht. Men moest hem een maand nadien op vrije voeten stellen. Hij was, inderdaad, op dat ogenblik nog geen lid van de Communistische Partij en, volgens de theorie van de heer Servais, was juist het toebehoren tot de Partij de misdadige band die de betichten onderling verbond en de zg. misdaad van “samenzwering” inhield.
Julien verscheen daar dus slechts als getuige. In de loop van zijn getuigenis nam hij krachtig de verdediging der beschuldigden op zich en verklaarde hij zich geheel en al solidair met hun actie.

Communist !

Als trouwe vriend van de Sovjet-Unie, als vurig onverzettelijk verdediger der belangen van de arbeiders, als voorhoedestrijder van de arbeidersklasse, als consequent opbouwer van het socialisme, was de plaats van Lahaut in de Communistische Partij. Dit begreep hij dan ook en logisch tegenover zichzelf vroeg hij zijn inschrijving zodra men hem vrijgelaten had. Dit werd aanvaard en het was Jacquemotte in eigen persoon die hem zijn lidkaart overhandigde ter gelegenheid van een plechtige zitting te Seraing.

Vanaf dit ogenblik zou het leven van Julien Lahaut, 28 jaar aan één stuk, gelijke tred houden met dit van de Partij waarvan hij heel gauw een der meest geëerbiedigde leiders zou worden.

Zijn strijd zou zich nu uitbreiden voor welomschreven doelwitten. In de schoot van de Partij gevoerd, vermenigvuldigd en verruimd door de actie van de kameraden, werd ze duidelijker afgetekend, tuchtvoller, doelmatiger. Ze nam een nieuwe betekenis aan en ontwikkelde zich op hoger plan. Er bestaat geen campagne, geen actie van de Kommunistische Partij van België waar Lahaut geen deel in had. Het ware onmogelijk ze alle op te noemen in het kort bestek van deze brochure.
Graff en het Nationaal Legioen

In de loop van deze jaren verscheen, in de eeuwenoude strijd van de machten der verdrukking tegen de machten van vooruitgang en ontvoogding, een nieuw element: het fascisme.

In België boden verscheidene kandidaat-Fuhrers zich aan, die van Mussolini’s lauweren niet konden slapen en die stoottroepen begonnen aan te werven. De eerste van deze lui was een zekere Hoornaert, die het “Nationaal Legioen” stichtte. Later waren het de Degrelles van Rex en de Eliassen met hun VNV.

Die Hoornaert had te Luik een luitenant die Graff heette en besloten was van zich te doen spreken.

In de loop van de zomer van het jaar 1925 maakte hij bekend, dat hij in het Variétés-circus een grote samenkomst van het “Nationaal Legioen” op het getouw zette. De verbaasde Luikse arbeiders zagen voor het eerst hun stad overrompeld door die rekels in rijbroek, laklaarzen en gekleurde hemden met een gummistok aan de zij, die als soldaten stapten en hun strijdliederen brulden.

Julien Lahaut, met heel de Partij, zag duidelijk in aan welk enorm gevaar het opkomend fascisme de vrijheid, de arbeiders en alle eerlijke lieden in het land blootstelde. Hij besloot tegen Graff en zijn legionairs alle arbeiders van de streek te mobiliseren en plaatste zich resoluut aan het hoofd der beweging.

Voor een halve zaal knuppeldragers, die per auto waren aangekomen en enkele honderden nieuwsgierigen, werd de meeting ingezet met een grote redevoering van de heer Graff in persoon. De man miste iedere verbeeldingskracht. Zijn rede was een belachelijke aaneenschakeling van alle antisovjetische, duizendmaal herkauwde lasterpraatjes die door de “weldenkende” bladen sedert 1917 bijeengeraapt werden en van alle laster tegen de arbeiders geuit die deze bladen sedert onheuglijke tijden rondstrooien.

Verveling drukte op de toehoorders. De komst van Lahaut, aan het hoofd van een flinke colonne metaalarbeiders en mijnwerkers, bracht meer leven in de brouwerij dan de organisatoren wel hadden gewenst. Lahaut vroeg onmiddellijk tegen te spreken. Dit werd hem geweigerd.

Graff had een zware stem, maar de stem van Lahaut was veel zwaarder. “Ik was er zeker van!”, riep hij uit, “Gij zijt bang voor de waarheid.” Het gewoel begon en in de harten der Legionairs nestelde zich angstige onrust. Zij trokken hun knuppel uit de gordels. Grove dwaling. Volstrekt niet bedeesd snelden de mannen van Seraing en van Over-de-Maas op hen af met de blote vuist.

De strijd werd weldra op straat voortgezet. Graff week inderhaast terug naar Hôtel Moderne, rue du Pont d’Avroy, waar hij zich schuilhield.

Men achtervolgde hem tot daar. De baas van het hotel liet de deuren barricaderen, die bewaakt werden door enkele jonge lui, die dienst deden als stoottroepen.

Tweede vergissing

De arbeiders konden niet weerstaan aan hun provocerende houding. Ze liepen storm. Het uitstalraam werd ingedrukt, men raakte handgemeen in de zalen van het restaurant. Wie dacht het eerst aan het vaatwerk? Dit punt blijft in het duister, maar weldra vlogen borden en glazen in alle richtingen.

Terwijl het gebouw veroverd werd ontdekte men in de keuken Graff in eigen persoon, met een reusachtige bullenpees zwaaiend. Men liet hem even van het ding proeven, dat wel 75 centimeter lang was en nam het dan mee naar Seraing, om er het lokaal van de Partij mee te versieren.

Een stoet werd gevormd die, met Lahaut aan het hoofd, langsheen de boulevard de manifestatie voortzette.

Graff wist zich op lage wijze te wreken. Hij diende een klacht in en bekwam tegen Lahaut gerechtelijke vervolging. Dit was de laatste daad van zijn openbaar leven. Nadien sloot hij zich op in een algehele en heilzame vergetelheid.

De grote ziekte

Julien Lahaut had steeds het uiterste van zijn krachten gevergd. Hij reisde het hele land door, organiseerde meetings, nam haast elke dag het woord.

Hij had nijpende armoe gekend en ettelijke maanden in de gevangenis gezeten. Alhoewel hij een ijzeren gestel had, en een buitengewone energie, toch begon zijn gezondheid hinder te voelen van het uitputtende leven dat hij leidde. Alle vrienden weten nog te spreken over de “grote ziekte” die hij in 1928 opliep en over het wonder van wilskracht dat hem het leven redde.

Op zekere avond, na afloop van een openluchtmeeting, vatte hij kou. Zijn toestand werd snel zeer ernstig. Hij kreeg koorts. Hij moest te bed. Zijn ongesteldheid nam weldra een acuut karakter aan. De diagnose luidde: longontsteking. Op een droeve avond zei de dokter aan Gérardine en aan Albert Rical, dat de zieke de nacht niet zou overleven. Julien zag aan de gelaatsuitdrukkingen van zijn naasten dat het einde nabij was. Hij riep Rical bij zich en sprak: “Er is nog te veel werk voor de boeg. Ik wil nog niet sterven. Je zult zien…”

De doodstrijd verklaarde zich. De ademhaling stokte gedurig moeilijker. Het lichaam werd blauw. “Maar, jandorie, wrijf mij toch in”, zei de zieltogende. En met wat hij nog aan kracht overhield, door zijn vrienden geholpen, bond hij de strijd aan tegen de dood.

Heel de nacht door hebben toen zijn vrouw, zijn nicht, zijn zuster en de vrouw van Rical hem leden, borst en rug ingewreven. Julien leidde zelf het werk. De uren gingen voorbij. De koorts week, de kleur werd weer normaal, de ledematen werden leniger. Tegen het krieken van de morgen was hij gered. Hij nam toen enkele weken welverdiende rust.

In de USSR

Het is in de USSR dat Julien Lahaut er weer definitief bovenop kwam. De RCM, waarvan hij een van de meest geziene leiders was, was lid van de Rode Vakbondsinternationale. De zetel van dit organisme was te Moskou.

Russische kameraden, die op de hoogte waren gebracht van de toestand van Julien, nodigden hem uit de duur van zijn genezing door te brengen aan de oevers van de Zwarte Zee te Sotsji, in een van de sanatoria van het metaalbewerkerssyndicaat van de Sovjet-Unie. Hij ging er heen.

Bij zijn terugkeer had hij er een waar genoegen in om op de vele meetings de arbeiders te vertellen wat voor wondere dingen hij gezien had en wat voor broederlijke, oplettende zorg men aan hem had besteed.

“Als ik nog eens ziek zou worden”, zei hij, “zal ik proberen me daar te laten verzorgen. Nergens in de wereld kan een arbeider hopen zo vertroeteld te worden als daar. Een verzorging zoals bij ons slechts in de dromen van een miljonair kan voorkomen, staat in de Sovjet-Unie ter beschikking van de arbeiders. En zij hoeven er niemand voor te bedanken. Dat alles hebben zij zelf veroverd door hun strijd en hun werk.”

Hij ging verschillende keren naar het land van het socialisme. Steeds kwam hij opgemonterd terug. “Als ik naar Moskou reis”, zei hij, “is het alsof ik bij mijn meest geliefde vrienden op bezoek ga en tezelfdertijd alsof ik weer op de schoolbanken terugkeer. Wij hebben alles te leren bij onze Sovjetkameraden.”

Hij droeg op de opslag van zijn jas een grote rode robijnen ster met, in het midden, een gouden hamer en sikkel. Dat was, met zijn trouwring, het enige juweel dat hij bezat en hij was er buitengewoon trots op, het was hem in de USSR geschonken.

Op zijn reizen had hij gesprekken met bekende communistische militanten. Hij werd ontvangen door de broer van Lenin en hij vertelde graag, met zijn bijzondere welsprekendheid, hoezeer Kroepskaja, de weduwe van Lenin, zich interesseerde voor het leven van de Belgische arbeiders. Zij had hen gekend en was aanwezig geweest bij hun strijd. In 1902 was zij te Luik tijdens de verkiezingen en de grote stakingen die de arbeidersklasse van ons land leidde voor de politieke gelijkheid.

De smid Legrand

Lahaut beleefde te Moskou een bijzonder avontuur. Hij bezocht op een dag de “Arbeidsuniversiteit”, waar ervaren leraren de jonge arbeiders inwijdden in de geheimen van het beroep. Terwijl hij keek hoe een groep, onder leiding van ervaren smeden, leerde met de hamer om te gaan, hoorde hij plotseling in het Frans vragen: “Is dat Lahaut niet?” Hij keek om en riep: “Legrand!”, toen hij onder de leraren, die naar hij dacht allen Sovjetburgers waren, een metaalbewerker zag die hij jaren vroeger in België gekend had.

Uit deze ontmoeting ontstond een vriendschap die zich natuurlijk slechts bij tussenpozen manifesteren kon, maar die nooit verloochend werd.

Legrand was een Waalse smid, geboren in het Centrum, die gedurende de oorlog als gespecialiseerde wapensmid naar ginder gezonden was. Hij was lid van de BWP en vurig syndicalist. Op de fabriek verbond hij zich met de bolsjewieken en weldra was hij een der hunnen.

In 1917 had Lenin hem persoonlijk willen spreken, daar deze groot belang hechtte aan het kleine groepje gespecialiseerde Belgische arbeiders, die door Legrand meer en meer aan de zaak van de revolutie werden verbonden.

Het was voor laatstgenoemde een grote voldoening dat er onder zijn landgenoten geen enkele “rat” was geweest en dat allen aan “de goede kant” stonden.

Hij was werkelijk een kraan in zijn beroep. De Sovjets schatten zijn technische kennis zeer hoog en maakten van hem een professor aan de Arbeidsuniversiteit, die in minder dan drie maanden haar leerlingen het beroep aanleerde. Hij was trots en gelukkig mee te kunnen werken aan de opbouw van het socialisme, maar hij dacht nog altijd aan het Centrum, aan België. Te Moskou Lahaut terug te vinden, een Waal als hij, was voor hem een grote vreugde. Elke keer als Julien in de USSR aankwam liet hij Legrand waarschuwen, die zich naar hem toehaastte. Dat werden dan gedenkwaardige avonden, die tot laat in de nacht voortduurden, waar men slechts Waals sprak en waar Legrand, wenend en lachend tezelfdertijd, naar het nieuws uit zijn land luisterde, nooit genoeg kreeg van allerlei vragen te stellen en steeds eindigde met de verklaring dat hij slechts naar België terug zou keren op de dag dat het socialisme er gevestigd zou zijn.

Voor Julien was zo een onderhoud van het grootste belang. Hij leerde op de meest directe, de meest levendige wijze en door de meest onverwachte details, hoe de opbouw van het socialisme in de USSR groeide en voortschreed.

Legrand is tijdens de oorlog gestorven. Toen Julien het vernam maakte hij zich er veel verdriet over. “Ik zal Legrand niet meer zien”, zei hij, “als ik weer naar Moskou ga.” Hij is er niet meer heen gegaan…

De grote stakingen van 1932

Op 29 oktober 1929 stortte de beurs te New York ineen. Het werd een “krach” zonder voorgaande, die de theoretici van de “steeds groeiende welvaart van het kapitalistisch regime” verblufte en het begin was van een vreselijke economische crisis, waardoor de gehele kapitalistische wereld ontwricht werd.

In België brak de crisis minder onverwachts uit en de kapitalisten troffen hun schikkingen om de kosten ervan door de arbeiders te doen betalen. Het land telde ongeveer 250.000 werklozen. Het patronaat dwong geleidelijke loonsverlagingen af. De arbeiders kwamen hier al spoedig tegen in verzet.

De crisis werd steeds heviger en, in 1932, wilden de kolenbaronnen opnieuw de mijnwerkers offers afdwingen. In de Gemengde Commissie aanvaardden de socialistische en christelijke vertegenwoordigers een nieuwe salarisverlaging van 5 t.h. Deze zou op 29 juni in werking treden. Op 29 mei deden de rechtse leiders deze maatregel goedkeuren door het buitengewoon congres van de Centrale, ondanks heftige protesten van talrijke afgevaardigden.

De Communistische Partij nam krachtig stelling tegen deze capitulatie en riep de mijnwerkers op ten strijde. Zij gaf het ordewoord: “Biedt weerstand aan alle loonsverlagingen door de staking!”

Op 19 juni gaven 10.000 mijnwerkers uit de Borinage het sein en verlieten het werk.

Terwijl de communistische militanten het aantal meetings voor de uitbreiding van de staking verveelvoudigden, veroordeelden de socialistische leiders de strijd. Op 24 juni organiseerden de leiders van de Centrale een vergadering te Wasmes om tot hervatting van het werk aan te zetten. Julien Lahaut, die de mijnwerkers was komen toespreken, drong door in de zaal waar Delattre, Mester en Fauviau het woord voerden.

Hij werd op woeste wijze aangevallen, geslagen, op de grond geworpen en getrapt. Toen kon men zien wat voor soort man hij was. Hij richtte zich op en begon te spreken. Zijn daverende stem overheerste weldra het kabaal. De juistheid van zijn argumenten, zijn schilderachtige vergelijkingen dwongen tot aandacht. Er viel een stilte. Gedurende anderhalf uur klaagde de communistische spreker de manoeuvres aan die de arbeidersklasse van de ene mislukking in de andere gestort hadden en bewees dat alleen een strijd tot het uiterste de overwinning kon bijbrengen. Hij veranderde de reformistische conferentie in een meeting voor de staking. De nederlaag van de “capitulards” was volledig. Lahaut werd in triomf door de straten van de gemeente gedragen en toegejuicht.

De staking verspreidde zich als een lopend vuur door het land. De communisten stonden midden in deze massale opstand tegen de kapitalistische “oplossing” van de crisis.

Met Jacquemotte en Lahaut vooraan waren de militanten van de Partij overal de bezielers van de strijd, namen zij het initiatief tot betogingen, werden zij de steunpilaren van de stakingspiketten. De staking breidde zich weldra tot 200.000 arbeiders uit.

De regering Renkin-Coppée ging tot repressiemaatregelen over. In de industriegebieden werd de staat van beleg afgekondigd. De zwarte helmen van de gendarmen doken overal als paddenstoelen uit de grond op. Zij wierpen zich verwoed op de stakers. Te Roux schoten zij in een vergadering en maakten zij één dode en vele gewonden. Overal werden militanten gearresteerd: Cordier, Thonet, Leemans en Glineur werden in de kerker geworpen. Jacquemotte bleef slechts in vrijheid dankzij zijn parlementaire onschendbaarheid. Lahaut werd ook weer eens in de gevangenis gegooid.

Maar deze keer dorst het Parket niet te beweren dat er sprake was geweest van een “complot” om zijn willekeurige arrestaties te rechtvaardigen. De les van 1923 had vrucht gedragen. Men zag af van verdere vervolgingen… toen de staking geëindigd was.

Zij eindigde met een compromis (vergemakkelijkt door de arrestatie van de communistische militanten) waarbij de mijnwerkers een salarisverhoging van 1 t.h. werd beloofd. Maar het werkelijke resultaat van de strijd was de versterking van de eenheid en van de strijdlust van de arbeidersklasse. De ervaring die zij hierbij opgedaan had zou haar van grote dienst zijn bij de grote stakingen van 1936. De regering eiste en verkreeg 200 veroordelingen. Drie mijnwerkers waren door de gendarmen neergeschoten. Elfhonderd zes en zeventig nieuwe leden lieten zich inschrijven bij de Partij.

Volksvertegenwoordiger voor Luik

Sinds 1925 was de Communistische Partij vertegenwoordigd in het parlement. Er was slechts één afgevaardigde: Joseph Jacquemotte, die met een bewonderenswaardige hardnekkigheid, moed en parlementaire kennis gedurende zeven jaar in de Kamer het hoofd geboden had aan de reactie. Bij de verkiezingen van 27 november 1932 dienden de communisten lijsten in in 23 arrondissementen. De arbeiders van Brussel, Luik en Charleroi, die gedurende de strijd de moed, de juiste politiek, de belangeloosheid en het klare oordeel van de militanten der Partij hadden leren waarderen, schonken hen vertrouwen en zonden Jacquemotte, Henri Glineur en Lahaut als hun vertegenwoordigers naar de Kamer. Julien behield de post van volksvertegenwoordiger voor Luik gedurende 18 jaar.

De strijd tegen het fascisme

Sinds 1933 had het Duitse fascisme de macht in handen genomen. Ondersteund door alle reactionaire elementen van Duitsland, profiterend van de verdeeldheid der arbeiders, gedragen door de geldmagnaten en de baronnen van de zware industrie van over de Rijn, had Hitler zijn bloedige dictatuur in het hart van Europa ingesteld.

De communisten begrepen spoedig het belang, de betekenis en het gevaar van deze situatie. Zij klaagden het fascisme aan als de voornaamste vijand van de mensheid en van de vrede en gaven de enige middelen aan waarmee men het in bedwang kon houden: in het binnenland eenheid van de arbeiders – oprichting van een uitgebreid volksfront van alle democraten. En collectieve veiligheid op internationaal gebied.

Julien wierp zich met al zijn krachten in deze nieuwe strijd. “Fascisme is moord. Fascisme is oorlog!” riep hij op de ene meeting na de andere. Hij nam deel aan alle solidariteitsacties ten bate van de slachtoffers van Mussolini, Hitler en hun Hongaarse, Roemeense en Bulgaarse satellieten. Campagne voor Thälmann, voor Gramsci, voor Rakosi, voor Anna Pauker, vooral voor Dimitrov. Wie herinnert zich niet de geestdriftige vergaderingen waar Lahaut met zijn bekende welsprekendheid en edelmoedigheid het woord nam ?

Voor Abessinië

Op 3 oktober 1935 opende Mussolini de reeks agressies door Abyssinië [Ethiopië – MIA] binnen te vallen. Deze misdaad verontrustte echter het burgerlijk geweten niet.

Julien Lahaut klaagde de agressie in het openbaar en op bijzonder moedige wijze aan. Het is vanaf de trappen van het Italiaanse paviljoen op de tentoonstelling van Brussel dat hij de menigte toesprak op een zondagnamiddag, op het ogenblik van de grootste drukte. Ontzetting bij de ordebewaarders van de tentoonstelling, razzia van de politie. Lahaut werd gearresteerd, in de gevangenis geworpen en tot 15 dagen veroordeeld.

Maar duizenden hadden zijn oproep gehoord. Zijn tussenkomst vond geweldige weerklank.

De vlag van Hitler

Zijn campagne tegen Hitler en de Belgische verraders die zich aan hem verkocht hadden was niet minder spectaculair.

Bij de demonstratie van 1 mei 1933 stapten de arbeiders en democraten van Luik onder de leiding van Lahaut naar het consulaat van het Derde Rijk. Françoise Longchamp rukte de verachtelijke hakenkruisvlag van de gevel. Julien nam haar mee naar de Kamer en ontplooide haar op de tribune, terwijl hij uitriep: “Ziehier de nazivlag, die de verenigde communistische en socialistische arbeiders te Luik afgerukt hebben. Wat gij ook doet, zij zullen in het land de strijd voortzetten tegen de verraders en de Hitlerknechten.”

De sensatie was enorm. Het was de eerste maal dat de vijfde colonne openlijk aangeklaagd werd.

Tegenover het snel toegenomen gevaar, ontstaan door de machtsgreep van Hitler, riepen Henri Barbusse en Romain Roland de mensen van goede wil op om de grondslag te leggen voor een grote beweging tegen het fascisme en de oorlog. Een eerste vergadering werd gehouden te Parijs in de zaal Pleyel gedurende de maand juli 1933.

Julien ging er heen en nam het woord. Hij riep de arbeiders op zich te verenigen en diegenen te bestrijden, die in het eigen land de wegbereiders van het Hitlerdom waren. De Luikse arbeiders ten voorbeeld stellend toonde hij de vlag die zij afgerukt hadden en verscheurde haar in het openbaar.

De verkiezingen van 1936

Negentienhonderd zes en dertig werd voor de partij van Julien Lahaut een jaar van harde gevechten en grote overwinningen. Het agressief karakter van het fascisme kwam steeds duidelijker aan het licht. Tegen het groeiende gevaar riep de communistische partij op tot de eenheid en de actie.

Bij de verkiezingen van 24 mei stelden zij de socialisten voor op gemeenschappelijke lijsten te strijden. De BWP weigerde het en de communisten vochten onder hun eigen vaandel in 19 arrondissementen.

Te Luik stortte Julien zich in een vurige campagne. De arbeidersklasse ondersteunde hem en zag de juistheid van zijn standpunt in. Het aantal stemmen voor de communisten steeg van 62.000 tot 146.000. In de Kamer kregen zij negen volksvertegenwoordigers in plaats van drie. In de Senaat, waar zij nog nooit vertegenwoordigd geweest waren, kregen zij drie zetels. Lahaut keerde in het Parlement terug als overwinnaar. Zijn lijst telde te Luik drie kamerleden en een senator. Op dit eerste succes volgde spoedig een tweede.

De staking der 500.000

De grote staking der 500.000, een van de meest unanieme en machtige eisenbewegingen die België ooit gekend had, werd ontketend.

Zij begon met de arbeiders van de Antwerpse haven op de 3de juni na de verkiezingen. Tienduizend dokkers verlieten het werk, de volgende dag gevolgd door 3.000 diamantbewerkers.

Julien Lahaut en de Communistische Partij riepen onmiddellijk op tot uitbreiding van de strijd. Op 5 juni trad de Revolutionaire Centrale der Mijnwerkers in het strijdperk en 20.000 Luikse mijnwerkers weigerden af te dalen in de putten. De textielarbeiders van Zuid-Vlaanderen steunden de staking die hun kameraden uit Noord-Frankrijk reeds begonnen waren. De metaalbewerkers van de wapenfabriek van Herstal bezetten de fabriek onder het zingen van de Internationale. Op het eind van de eerste week namen 50.000 arbeiders deel aan de staking.

De Communistische Partij wierp al haar militanten in de strijd. De tweede week voegden de steenhouwers en de arbeiders van de schoennijverheid zich bij de stakers.

Julien Lahaut doorkruiste de streek van Luik, sprak aan de uitgang van de fabrieken, hield meeting op meeting. “Verenigt u”, zei hij, “Gezamenlijk zijt gij onoverwinnelijk. Weigert te arbeiden. Eist van uw syndicale organisaties dat zij gemeenschappelijk de leiding van de staking op zich nemen”. Hij sleepte 120.000 arbeiders van het Luikse mee in de strijd.

Aan het eind van de tweede week waren er 250.000 stakers en de strijd breidde zich nog steeds uit. Van Zeeland stuurde de gendarmerie er op af. Te Antwerpen bezette zij de toegang tot de haven en chargeerde tegen de stakers.

In de loop van de derde week kwam Brabant in beweging. Vierhonderd duizend stakers eisten gezamenlijk voldoening voor hun eisen. Toen ondertekenden de vier syndicale centrales – socialisten, katholieken, liberalen en CRM – een akkoord en voerden voorts gemeenschappelijk de strijd. Aan het eind van de maand kruisten 500.000 arbeiders de armen. De reactie was ten einde raad.

De regering – Spaak was minister van Buitenlandse Zaken – nam haar toevlucht tot een schandelijke provocatie. Te Quaregnon begonnen opzettelijk dronken gemaakte gendarmen onder leiding van luitenant Poncelet in de Monsvillestraat met oorlogspatronen in de vensters van arbeidershuizen te schieten. Een vijftigtal dronken bruten drongen in het Volkshuis binnen en arresteerden, met de revolver in de hand, arbeiders van het bakkerij- en voedingsbedrijf, die daar bijeen waren. De rest van de gendarmen was buiten gebleven, sloegen de deuren van de huizen in en trad er binnen met de bajonet op het geweer.

Voor dit geweld vluchtten de arbeiders alle kanten uit. Twee ouden van dagen vluchtten in hun kelder en werden gemitrailleerd door het luchtgat. Op een binnenplaats – Cour Bayot – knielden de gendarmen neer om beter te mikken. Weduwe Louis Boitel, die uit haar venster keek, viel levenloos neder. De kogel had een muur van 30 centimeter doorboord. Dat verhinderde de heer De Schrijver, minister van Binnenlandse Zaken, niet om op de interpellatie van de communisten te verklaren dat de gendarmen met los kruit geschoten hadden.

Sommige socialistische leiders bleven zich echter verzetten tegen de eenheid die de communisten en de arbeiders eisten. Te Seraing, gedurende een meeting in het Volkshuis, waaraan ten minste 5.000 personen deel namen, kondigden zij aan dat Lahaut het woord niet zou krijgen en dat alleen Delvigne zou spreken. Deze aankondiging deed een geweldige storm van protest opgaan. De arbeiders riepen in koor dat als de communistische vertegenwoordiger het woord niet kreeg geen enkele spreker gehoord zou worden en ontketenden een geweldig kabaal. Na onderhandelingen besloot men dat Julien de tribune toch mocht beklimmen.

Hij begon met de eis dat ook een vertegenwoordiger van het katholiek syndicaat aan de meeting deel zou nemen. Hetgeen gebeurde.

Dankzij de eenstemmigheid en de vastbeslotenheid van de stakers eindigde de strijd met een overwinning die, zo niet volkomen, toch belangrijk was. Maar de repressie was heftig geweest. Honderden militanten en stakers bleven in de gevangenis. Op 29 juni diende Lahaut, gesteund door zijn vrienden, op het Bureau van de Kamer een wetsvoorstel in waarbij amnestie werd verleend voor alle overtredingen bij de stakingen gepleegd.

Secretaris van de Partij

Op 1 oktober 1936 werd de droom van Jacquemotte werkelijkheid. De Communistische Partij, die sinds 30 september 1929 slechts een weekblad uitgaf, kreeg opnieuw een dagblad: “La Voix du Peuple”.

Men kan zich niet voorstellen wat een dergelijke onderneming gekost heeft aan opofferingen en inspanningen. Jacquemotte, die zojuist de staking der 500.000 geleid had benevens een triomfantelijke, maar vermoeiende verkiezingsstrijd, die juist alle krachten van de partij in de strijd voor het republikeins Spanje geworpen had en met dat al nog zijn parlementair werk doen moest, kon niet langer weerstand bieden aan de buitensporige inspanning. Zijn hart was daartegen niet bestand en bezweek. Op 11 oktober overleed hij in de trein die hem van Luik terugbracht.

Zijn lichaam werd opgebaard in het partijlokaal te Brussel op de Oude Graanmarkt. Het volk defileerde voor zijn baar en droeg hem drie dagen later in een onmetelijke optocht ten grave. Lahaut volgde wenend het stoffelijk overschot van zijn vriend.

De Partij werd op een werkelijk kapitaal ogenblik onthoofd. Julien werd lid van het secretariaat van drie leden dat de overleden algemene secretaris verving. Hij bracht in november op het Congres van de Partij het verslag uit dat Joseph Jacquemotte had voorbereid en dat de dood hem verhinderd had zelf in te dienen.

Aan de zijde van het Spaanse volk

Bij de verkiezingen van 15 februari 1936 versloeg het Spaanse volk de reactie en verleende het een grote meerderheid aan de partijen van het Volksfront. Er werd zodoende een democratische regering gevormd, die zich uitstrekte van de liberalen van de republikeinse linkerzijde via de sociaaldemocraten en de communisten tot aan de anarchisten van de FAI. Deze regering nam vele maatregelen waardoor het lot van de arbeiders verbeterd werd. Maar toen zij tot de landbouwhervorming over wilde gaan, richtte op 18 juli, een “camarilla” van generaals – Franco, Queipo de Llano en soortgenoten – zich met de wapens tegen haar. Ondersteund door de nazi-piloten van het Condorlegioen, door de gemotoriseerde colonnes en de oorlogsschepen van Mussolini, zaaiden zij dood en verwoesting in hun land.

Het Spaanse volk, in de rug aangevallen door de non-interventiepolitiek van Léon Blum, vocht met bewonderenswaardige dapperheid. De arbeidersklasse van de gehele wereld schaarde zich aan zijn zijde.

De Kommunistische Partij van België, met Julien Lahaut als eerste, wierp al haar krachten in de strijd voor de Spaanse Republiek. Zij riep op tot eenheid, deed een uitgebreid comité voor hulp aan het Republikeins Spanje oprichten, verdubbelde het aantal meetings en manifestaties en zond de besten van haar militanten naar de internationale brigades.

Julien Lahaut spaarde zich niet. Op ontelbare vergaderingen legde hij uit: “Na Madrid komt Praag, na Praag zal Brussel aan de beurt zijn.” Profetische woorden!

Hij stapte door de straten van Luik, van Bergen en van Charleroi aan het hoofd van geestdriftige optochten. Hij begeleidde een konvooi levensmiddelen naar Valencia en naar Madrid. Hij bezocht de Belgische vrijwilligers op het front. Hij kwam tussenbeide in de Kamer. En toen de eerste Spaanse kinderen die de honger en de terreurbombardementen ontvlucht waren, in België aankwamen, nam Julien Lahaut er drie bij zich op.

De zilveren bruiloft

Op 12 augustus 1938 vierde het gezin Lahaut op een enigszins eigenaardige wijze zijn zilveren bruiloft. De kameraden van de Partij, de bevolking van Seraing, de arbeiders uit het bekken van Luik, en tal van democratische organisaties zonden hem ontroerende blijken van genegenheid. Velen gingen hem opzoeken, maar stonden verbaasd toen ze hem niet thuis vonden. De “Voix du Peuple” van dinsdag 17 loste het raadsel op.

Het blad geeft volgend gesprek weer tussen Julien en een der redacteurs.

“Weet je, hoe ik die verjaardag heb gevierd? Nee? Raad eens? Ik zal het je zeggen: ik heb abonnementen opgehaald voor “La Voix”. De vorige week was ik al met mijn vrienden uit Wasmes aan het werk gegaan en we hadden 14 nieuwe abonnementen gemaakt. Dat was niet kwaad, maar we hadden gezworen dat we het nog eens beter zouden overdoen. Ik heb dus een afspraak gemaakt en laatstleden zaterdag stapte ik opnieuw af te Wasmes. Ik vierde mijn 25 jaar huwelijk en had besloten om 25 nieuwe abonnees aan te werven. En het is gelukt! Zaterdag hebben we tot twee uur in de morgen gewerkt, wij hebben een bezoek gebracht aan onze regelmatige lezers en met hen gesproken. De dag daarop om 8 uur zijn we opnieuw begonnen en we hebben van de gelegenheid geprofiteerd om twee vliegen in één slag te slaan en de verkiezingscampagne in te zetten. ’s Avonds kon ik naar Seraing terugkeren en mijn vrouw als geschenk verheugen met 25 abonnementen.”

Lahaut wist hoe moeilijk het bestaan van een arbeidersblad is, van welk groot belang de abonnementen zijn en welke eersterangsrol de partijpers speelt in de dagelijkse strijd. Hij had die dag besloten om een groot voorbeeld te geven.

De invasie

In mei 1940 werd België in het ongeluk gestort. Alle begane fouten zouden zich wreken. Het afstand doen van het principe van de collectieve veiligheid, de valse neutraliteit door Spaak en Leopold III gepredikt, de steeds herhaalde capitulaties voor de eisen van Hitler, de misdadige hoop, hem zich eerst op de Sovjet-Unie te zien storten, het verraad aan Spanje, het opofferen van Tsjecho-Slowakije, de aanmoedigingen aan Degrelle en het VNV, de gehele politiek van verraad van de vrede en de democratie keerde zich, in de morgen van 10 mei, tegen het volk van ons land.

De bommenwerpers van de Luftwaffe vielen onze vliegvelden aan en bombardeerden onze steden terwijl de Wehrmacht België binnenviel. Wie van ons herinnert zich deze ramp niet? De jammerlijke uittocht, een geheel volk dat dwaalde op de wegen van België en Frankrijk, het onder de voet gelopen leger, de capitulatie van 18 juni, dat alles ligt nog fris in ons geheugen.

De regering, die steeds de communisten als de bondgenoten van Hitler had voorgesteld, die “La Voix du Peuple” en het “Vlaamse Volk” had verboden en “Pays Réel” liet voort verschijnen, vaardigde op 10 mei een aanhoudingsmandaat uit tegen de militanten en de leiders van de partij. Zij werden gearresteerd, in de gevangenis geworpen, in beestenwagens geladen waar de lucht onvoldoende doordrong, zonder voedsel en zonder water en, ten slotte, na een afschuwelijke reis, in de kampen van Gurs, Argelès en St. Cyprien opgesloten. Onze kameraden Monami en De Kaesstecker werden te Abbeville inderhaast doodgeschoten.

Julien Lahaut, die ondertussen gemeenteraadslid te Seraing geworden was, was ook het voorwerp van een aanhoudingsmandaat. Hij was niet thuis toen de knechten van Pierlot en Spaak voor hem kwamen en ontsnapte aan de arrestatie.

In juni 1940 benoemde de gemeenteraad van Seraing hem tot Schepen van Openbare Werken van de gemeente. De vijanden van de communistische partij en van de arbeidersklasse beschuldigden Julien Lahaut ervan de Duitsers geholpen te hebben door uit Frankrijk jonge Belgische arbeiders terug te halen na de capitulatie van Leopold III en het verraad van Petain. Sommige lasteraars gaan zover hem te verwijten, dat hij aan de Duitsers vergunning gevraagd zou hebben om deze repatriëring te volbrengen. Daar deze walgelijke leugen tegengesproken wordt door zijn gehele latere activiteit, door de 48 maanden die hij in de concentratiekampen heeft doorgebracht en door zijn ter dood veroordeling, spreken zij van een ommekeer in zijn houding na 22 juni 1941.

De waarheid is veel eenvoudiger. Zij getuigt eens te meer van zijn goedheid en zijn bezorgdheid om het leed van anderen. In antwoord op de oproep van duizenden vrouwen en moeders, die door de afwezigheid van nieuws over het lot van hun echtgenoot en zonen in dodelijke ongerustheid verkeerden, begaf Julien Lahaut zich, op speciaal verzoek van de gemeenteraad van Seraing en met de steun van het provinciaal bestuur van Luik, naar het zuiden van Frankrijk. Hij doorzocht de streek van Toulouse en trof schikkingen voor de 85.000 verspreide jongemannen, die zonder enige steun in 400 kampen vertoefden, verlaten door het Rode Kruis zowel als door de Londense regering. Hij bracht zodoende duizenden brieven en adressen mee terug, die hij aan de ouders overmaakte en nam de uitgewekenen die zich weer bij hun familie wensten te voegen, met zich mee.

De Weerstand

Vanaf de eerste dag van de bezetting stelden de communisten zich te weer tegen de invallers. Zij slaagden er spoedig in de verbindingen tussen de leden van de partij weer tot stand te brengen en gaven op 24 mei 1940 het eerste clandestiene blad uit.

In september 1940 arresteerde de Gestapo reeds de eerste communistische militant: René Dillen. In december Jean Bastien, in januari 1941 Joseph Leenaerts.

De Duitsers installeerden zich en de grote en kleine collaboratie begon haar winsten af te werpen. De grote bourgeoisie begroette de Duitsers als redders. Nu zou het afgelopen zijn met de eisen van de arbeiders. Het tijdperk van het patronaat kon een aanvang nemen.

Er waren de sjacheraars en trafikanten. Sommigen gingen rechtstreeks in dienst van de vijand over. Degrelle en Elias droomden hun machtsdromen. Leopold III probeerde in de schaduw van Hitler de Kroon voor het huis van Saksen-Coburg te bewaren. Maar het ware Belgische volk, het werkende volk, richtte zich nadat de eerste periode van onthutsing voorbij was tegen de bezetter.

Julien Lahaut bood vanaf het begin weerstand aan de bezetter. Hij voerde strijd op drie terreinen tegelijk. Als schepen stelde hij zich teweer tegen alle eisen van de Kommandantur. Deze bedreigde hem met arrestatie, als hij onhandelbaar bleef. Hij antwoordde trots: “Gij wilt mij arresteren. Goed. Dat zal geen verandering brengen. Ge zult teveel mensen moeten arresteren, tenzij ge de honger en de ellende arresteert.”

Clandestien bereidde hij met de gehele Partij de gewapende weerstand en het geheim verzet voor. Hij wierf de eerste kaders van saboteurs aan en legde de grondslag voor het Belgisch Partizanenleger. Hij werkte tezelfdertijd aan de uitbouw van een uitgebreide eenheidsbeweging van weerstand tegen de bezetter. In een van zijn vertrouwelijke brieven schreef hij: “De weerstand groeit. De Dikke (Dr. Marteaux) heeft gesproken over een grote organisatie. De arbeidersklasse stelt zich kandidaat voor de leiding van een dergelijke organisatie”.

Maar hij leidde ook met een durf, die op zijn volkomen vertrouwen in het volk berustte, een openlijke, openbare massastrijd tegen de mof en zijn handlangers.
Schaak aan Degrelle

Op 5 januari 1941 trachtte Léon Degrelle een “mars op Luik” te organiseren. Maar de moedige actie der Luikse arbeiders, geleid door Lahaut en de Communistische Partij, deed deze poging jammerlijk schipbreuk lijden.

De Rexisten hadden de bedoeling te kennen gegeven hun troepen te Coronmeuse te concentreren, en openlijk hun gehechtheid aan de “nieuwe orde” en hun trouw aan de Führer af te kondigen, zich met man en macht naar het gemeentehuis te begeven, er de door het volk verkozen mandatarissen af te zetten en een “administratieve commissie” aan te stellen, die zou belast worden met het bestuur van de stad.

Zo ze hun slag thuishaalden – en zij dachten wel dat de door de bezetter geterroriseerde democraten niets zouden doen om er zich tegen te verzetten – dan zouden ze hetzelfde herhalen te Brussel.

De “leider” zag de mars op Luik als een algemene herhaling vóór de machtsovername. Hij had nochtans zonder de arbeidersklasse, zonder de Communistische Partij en zonder Julien Lahaut gerekend.

Reeds op 3 januari liet de Partij een ondertekend manifest drukken en in het openbaar verspreiden. Hierin werd het rexistisch plan onthuld en Degrelle ervan beschuldigd “het, stadhuis te willen bezetten.” De bevolking werd opgeroepen zich tegen die machtsgreep te verzetten “zelfs indien de oproermakers zich lieten beschermen door de bajonetten van de bezetter.” De SJW mobiliseerden op hun beurt. Broederlijk verenigd in hun haat tegen het fascisme, stapten 7.000 betogers, met Lahaut aan het hoofd, op naar het Paleis van Coronmeuse. Degrelle beëindigde er zijn “grote” redevoering met de “Heil Hitler” kreet. Zo had de verrader zichzelf voor de eerste maal volledig ontmaskerd.

De Duitsers stonden met de bajonet op het geweer in vierkant opgesteld en verzekerden aldus de verdediging van de plaats der bijeenkomst. Zij werden verschalkt en ondanks enkele geweerschoten, was het gevecht volop aan gang vóór het Paleis en verspreidde het zich over gans de stad. De rexisten werden letterlijk uiteengeslagen en Degrelle moest, onder het gejoel van het volk, de vlucht nemen. Al de ruiten van zijn auto werden verbrijzeld. Zijn droom de officiële “Gauleiter” van België te worden, had door het volksverzet een einde genomen.

De staking der 100.000

Enkele maanden later brak de roemrijke staking der 100.000 uit, waarvan Julien Lahaut de bezieler en de onbetwiste aanvoerder was. Hij leverde het bewijs dat de massa-actie der arbeiders steeds mogelijk is, welke ook de omstandigheden mogen zijn.

Om er de volledige draagwijdte van te begrijpen, dient men zich te herinneren dat het Duits plan voor wereldoverheersing gesteund was op de volgende (zeer eenvoudige maar zeer doeltreffende) berekening:

“Zodra wij Europa zullen veroverd hebben, zullen wij de industriële macht van het ganse vasteland tot het uiterste aanwenden, om de oorlog zegevierend voort te zetten.”

Iedere staking, iedere sabotage, ieder verloren arbeidsuur, waar het ook zij, in België, in Frankrijk, in Holland of in Denemarken, maakte dus een ernstige hinderpaal uit voor Hitlers plannen en bracht de reusachtige en zorgvuldig geregelde Duitse oorlogsmachine in gevaar.

De openlijke of beschaamde bondgenoten van het fascisme hebben dit zeer goed begrepen toen ze het ordewoord uitvaardigden: “En nu aan het werk.”

Honderdduizend metaalarbeiders in het zo belangrijk Luiks nijverheidsbekken doen staken, betekende voor het patronaat, dat voor de bezetter werkte, een verlies van miljoenen arbeidsuren. Het was voor de vijand een zeer zware slag. Die slag heeft Julien Lahaut hem in mei 1941 toegebracht.

De omstandigheden waren hem gunstig: het Centraal Nijverheidscomité (het huidig Verbond der Belgische Nijverheid) – die lui maken van alles gebruik – was zo onvoorzichtig geweest een loonsvermindering van 25 t.h. door te voeren. Anderzijds werd de ravitaillering der bevolking ernstig in gevaar gebracht door de welbekende onbekwaamheid der Secretarissen-generaal, tezamen met de georganiseerde plundering door de bezetter. Op het einde van de winter kon men nog zeer moeilijk aardappelen vinden.

Rond deze twee ernstige punten van ontevredenheid bouwde Julien Lahaut zijn actie uit. Buiten andere bijkomstige eisen, stelden de Luikse metaalarbeiders de twee volgende :

1) loonsverhoging ;

2) betere ravitaillering, verhoging van het rantsoen aardappelen.

Zij kruisten de armen om deze eisen te doen zegevieren. Julien leidde deze moeilijke strijd met een moed, met een enthousiasme en met een handigheid die buitengewoon waren. Wanneer men zijn actie van dat ogenblik bestudeert, dan begrijpt men beter de bijnaam van “Genie der staking” die zekere reactionaire bladen hem gaven.

Men zag hem overal. Hij ging van het ene bedrijf naar het andere, sprak aan de fabriekspoorten, verplaatste zich ondanks alle hinderpalen, riep op tot de strijd en organiseerde.

En deze actie leidde hij omzeggens alleen. Tijdens deze woelige dagen ontmoette men geen enkele bekende socialistische militant van de streek op straat.

De staking brak plotseling uit op 10 mei, de eerste verjaardag van de inval. Zij breidde zich onmiddellijk uit als een lopend vuurtje. De beweging was ontstaan op “Cockerill” en werd reeds ’s anderdaags gevolgd door “Ougrée-Marihaye” en “Espérance Longdoz”. Op drie dagen tijd legden 100.000 metaalarbeiders het werk neer. Gans het bekken was er door verlamd.

De Duitsers waren met verstomming geslagen. Ook zij vermenigvuldigden de voetstappen. Zij liepen van Herodes naar Pilatus. De nijverheidsbazen werden opgeroepen. Er moest vlug gehandeld worden.

Lahaut blijft trouw aan zijn oude traditie van actieve, dynamische, spectaculaire staking. Hij richt een stakingscomité op dat hij officieel door het schepencollege van Seraing doet erkennen en dat vergadert op het stadhuis. Aan het hoofd van een stakersafvaardiging begeeft hij zich naar de secretarissen-generaal en naar het CNC. De patroons verschuilen zich achter de Duitsers en weigeren iedere verhoging.

Bij de terugkeer van de afvaardiging zijn er meer dan 25.000 arbeiders verzameld rond het gemeentehuis en staan tot bij de brug van Seraing opgesteld. Op dat ogenblik stapt een groep officieren het stadhuis binnen en eist dat het stakingscomité het bevel tot werkhervatting geeft. Staande voor de weigering van dit laatste, telefoneert een officier naar Luik. De Feldgendarmen, bajonnet op het geweer en gewapend met granaten maken zich klaar om te chargeren. Een groot driemotorig vliegtuig overvliegt de plaats op lage hoogte.

Lahaut eist en bekomt tien minuten om de arbeiders een mededeling te doen. Hij gaat tussen de menigte, loopt van groep tot groep en roept: “Kameraden, wij hebben geen voldoening bekomen te Brussel. De Duitsers gaan chargeren. Laat u niet provoceren. Verspreidt u! Maar de staking gaat godverdomme voort!”

En zij ging voort en bleef nog veertien dagen duren.

Bezetter en patroons moesten toegeven. Ondanks de geduchte omstandigheden waarin ze moesten strijden, behaalden de stakers een volledige overwinning.

In de handen van de vijand

Op 22 juni 1941, om 4 uur ’s morgens, overvalt Hitler, geholpen door zijn Finse, Hongaarse, Roemeense, Bulgaarse en Italiaanse bondgenoten, bij verrassing de Sovjet-Unie.

Daar de Gestapo de schijn niet meer hoeft te redden, besluit zij zich van de communisten te ontdoen. Hun weerstand had haar woedend gemaakt.

Dit was de operatie “Sonnewende” tijdens welke de agenten van de Duitse Veiligheid en de Feldgendarmen al de communisten aanhielden wier namen ze kenden en die ze konden ontdekken. Zij wierpen hen in de kampen die ze te Breendonk en te Hoei hadden opgericht. Tijdens hun mensenjacht vonden de woestelingen van de “Sipo” Julien Lahaut thuis, hielden hem aan, sloegen hem en sloten hem op in de citadel van Hoei.

Hier begint een lijdensweg van 48 maanden. Hij zou slechts een einde nemen bij de bevrijding van Mauthausen in april 1945. En gedurende al die tijd leverde Lahaut ten volle bewijs van zijn wilskracht, van zijn moed en van zijn goedheid.

De citadel van Hoei

Van de eerste dag af verkwikte hij al zijn makkers in gevangenschap met zijn optimisme en zijn aanstekelijk goed humeur. In zijn betrekkingen met de commandant van het fort handhaaft hij de onaantastbare rechten der opgeslotenen, hij weigert ieder compromis en verklaart tijdens een vergadering: “Het is misschien uw beroep om ons te bewaken, maar wij zullen nooit de hoop opgeven om onze vrijheid te herwinnen en zullen daar met alle middelen die tot onze beschikking staan naar streven.”

Lahaut wordt door twee gedachten geleid.

De eerste is: de gevangenen organiseren en de werking der Partij verzekeren binnen het fort. Geholpen door drie of vier kameraden zet hij zich onmiddellijk aan het werk. Resultaten blijven niet uit en de communisten van de citadel van Hoei onderscheiden zich tegenover de vrienden in gevangenschap door hun vastberaden houding en door hun streven om een handelende solidariteit te verwekken die alleen in staat zal zijn om het vol te houden tegen de pogingen tot demoralisatie vanwege de vijand.

De tweede gedachte is: ontvluchten. Julien Lahaut weet dat grote gevechten worden voorbereid, dat de oorlog van lange duur zal zijn en dat de zich organiserende weerstand steeds dringender behoefte heeft aan actieve en toegewijde militanten.

Onder leiding van Lahaut komt de groep van meest bekwame te Hoei opgesloten militanten bijeen, de lijst wordt opgesteld van degenen die alles in het werk moesten stellen om te ontvluchten en enkele kameraden worden ermee belast plannen dienaangaande op te stellen.

Een eerste formule is: zich met geweld van de citadel meester maken. Na een gedetailleerd onderzoek van de operatie blijkt deze al te wisselvallig en van aard om onnodig falen te veroorzaken.

Dan wordt de gedachte van een ontvluchting met negen man nagegaan. Men vormt een groep van negen waaronder Lahaut, Fernand Jacquemotte, Mosbeux, Renotte, Jean Terfve en enkele anderen. Het plan wordt zorgvuldig opgesteld en op een avond omstreeks 19 uur wordt de operatie aangevat. Maar het schietgat dat was uitgekozen blijkt te nauw. Gelukkig werd er geen alarm gegeven en de groep gelukt erin in goede orde terug te trekken zonder de aandacht der Duitsers gaande te maken. Deze tegenslag ontmoedigt Lahaut en zijn vrienden niet. Enige dagen later blijkt na onderzoek dat een nachtelijke ontvluchting gewaagd kan worden via de drukkerij. Slechts twee kameraden zullen de tocht ondernemen. Het zijn Lahaut en Rentte, want dezen betrekken een kamer die men ’s nachts zonder al te grote moeilijkheden kan verlaten.

Tijdens een onweersnacht gaan zij het avontuur aan. Beide vrienden geven zich spoedig rekenschap dat alleen Renotte zal kunnen ontsnappen, want Lahaut is te zwaarlijvig om in de smalle buis neer te dalen die naar de vrijheid voert. Lahaut helpt dus Renotte uit alle macht. Deze gelukte erin uit de citadel te geraken en de achtergebleven Lahaut doet alle sporen van de vlucht verdwijnen om de bewakers te misleiden en keert terug naar zijn kamer in het blij bewustzijn een kameraad aan de vrijheid te hebben weergegeven en bezield door de gespannen wil om zelf ook te ontvluchten.

Acht dagen later werd een nieuw plan opgesteld. Het werd uitgewerkt door Lahaut en onze kameraad Jean Terfve. De operatie was gevaarlijk omdat ze in volle dag moest geschieden, dat wil zeggen voor het appel van 20 uur. De Duitsers, op hun hoede door de ontvluchting van Renotte, hadden het toezicht verscherpt.

Op 25 augustus om kwart over zes, wagen Lahaut en Terfve het erop en zij geraken zonder moeite in de kelder van de citadel. Eén enkel schietgat is nog bruikbaar, datgene namelijk waardoor de draden van de elektrische verlichting in het fort komen. Het ligt acht meter boven de grond. Men moet zich langs de muur laten zakken en dan springen zonder te weten waar men terechtkomt.

Onze kameraad Terfve waagt het eerst het experiment, dat volledig slaagt. Dan volgt Lahaut. Op het ogenblik dat hij door de opening kruipt raakt hij aan de elektrische draden, krijgt de hele lading en wordt weggeslingerd.

Acht meter diep stort hij neer. De schok wordt gebroken door de braamstruiken die aan de voet van de muur groeien. Maar Lahaut wordt aan het hoofd gewond. Om de weg naar de vrijheid te kunnen betreden moeten de vrienden nog 30 meter ver kruipen, de weg oversteken die door twee schildwachten bewaakt wordt, een rotswand beklimmen en een weide doortrekken. Terfve gaat voorop; Lahaut volgt. Tien minuten voor het avondappel is de ontvluchting op heel het fort bekend.

Lahaut heeft zijn krachten uitgeput. Hij doet een laatste poging, maar door een duizeling overvallen geraakt hij in een onontwarbare doornstruik, waar de Duitse patrouilles, die op de vluchtelingen waren afgestuurd, hem ontdekken.

De nazistische woestelingen storten zich op hem, overdekken hem met slagen en werpen hem halfdood neer midden op het plein waar het appel wordt gehouden. Daar laten ze hem urenlang liggen. Vervolgens gooien ze hem in een donker cachot, waar men hem meer dan acht dagen lang opgesloten houdt.

Deze onmenselijke behandeling kan onze moedige kameraad niet klein krijgen. Hij hervindt zijn kracht en enkele dagen later is hij opnieuw bij zijn vrienden in gevangenschap, strijdvaardiger dan ooit.

Gedeporteerd naar Neuengamme

Op 20 september 1941 staan de gevangenen van de citadel van Hoei op de koer opgesteld: een lijst cijfers (de gevangenen hadden geen naam meer, zij waren nog slechts een nummer) werd langzaam afgelezen. Tweehonderd mannen werden geïsoleerd, in een afzonderlijke kamer opeengepakt en ’s anderdaags naar het station gevoerd. Daar werden ze in beestenwagens geduwd, waarvan alle uitgangen werden gegrendeld, de vensters met planken dichtgenageld om vervolgens naar Duitsland gedeporteerd te worden. Lahaut bevond zich onder hen. Hij was gekwetst, verzwakt…

De reis duurde drie dagen. Te Luik werd het konvooi vastgehaakt aan een trein die ongeveer 150 Joden en communisten uit Breendonk wegvoerde. De zeldzame overlevenden zullen nooit de aankomst in het station van Neuengamme vergeten.

De SS, mitrailleur in de hand, omringden het konvooi, de grote politiehonden huilden, korte bevelen weerklonken, de Blockführers tierden als razenden. Er waren ook de slagen der geweerkolven, de stampen, de ellendige mars van een verbijsterde kudde, kilometers lang tot in het kamp en zijn met elektriciteit geladen ijzeren afsluiting. Julien, die moeilijk marcheerde, werd drie maal neergeslagen en terug recht gestampt.

De zware ingangspoort sloot zich achter de gevangenen.

Lahaut toonde onmiddellijk wie hij was. Hij hield zich recht, hij was kalm, zijn hoofd was verbonden, op zijn gelaat tekende zich een glimlach af.

En toen keek hij naar de kameraden van Breendonk. Die waren er veel slechter aan toe dan degenen die van Hoei kwamen (zij werden sedert drie maand uitgehongerd. Zij hadden zonder water, zonder voedsel gereisd. Borremans woog nog 39,5 kg). En hij zei: “Verdomd, hoe ziet gij er uit! Vooruit, kameraden, wij gaan hen ons voedsel geven”. Hij opende zijn valies en verdeelde wat hij had. Zijn voorbeeld werd door allen gevolgd. Het werd een stormloop die de SS uiteenjoegen met de knoet. Maar de gevangenen van Breendonk bemachtigden toch, de ene een boterham, de andere een stuk suiker.

Het is onmogelijk hier te herhalen hoe dat leven in de dodenkampen was. Iedereen weet vandaag hoe laag de nazi’s gevallen waren en wat de patriotten die in de handen van de vijand vielen, te verduren hadden. Wat zij moesten doen om er aan te weerstaan: het quarantaineblok, nadat men hen van het hoofd tot de voeten had geschoren, met cresyl ingestreken, de gestreepte plunje van de gevangene had doen aantrekken, met blokken aan de voeten, hen afgerammeld, uitgescholden en genummerd had, toen kwamen de kampverantwoordelijken naderbij en een Duits gevangene sprak hen toe. Hij legde hun in het lang en in het breed uit welk leven hun te wachten stond. Wat zij moesten doen om er aan te weerstaan.

“Sluit de gelederen”, zei hij, “zo ge mekaar verlaat zal geen enkele het overleven. Zo ge de moed niet verliest kunnen de sterksten en de besten ontsnappen. Een tiental van uw zal het tot het einde kunnen volhouden. Tracht er bij te zijn.” Hij overdreef: op 346 Belgen die van dat konvooi deel uitmaakten, zagen er 17 het land weer.

Vervolgens kondigde hij aan dat de Duitse communisten uit solidariteit twee vaten rode bieten aan de nieuwelingen aanboden.

Het Partijwerk

De Belgische communisten die te Neuengamme waren toegekomen, hadden de Partij onmiddellijk zeer flink georganiseerd. Julien Lahaut nam de leiding waar en organiseerde met de steun der Duitse communisten, die door de lange ondervinding gehard waren, de solidariteit onder de gevangenen.

Hij waakte er op dat de rantsoenen op rechtvaardige wijze verdeeld werden en organiseerde vervolgens in ieder blok een dienst voor bijvoeding voor de meest verzwakten. Ieder kameraad overhandigde aan zijn verantwoordelijke een klein stukje brood. Het aldus bekomen rantsoen werd aan de meest verzwakte gevangenen afgestaan om hen toe te laten het langer vol te houden.

Het ging er daarenboven om, het werk zoveel mogelijk naar ieders krachten te verdelen.

Tenslotte moest ook de weerstandsgeest, het politieke en zedelijke gevoel gaaf gehouden worden. Een “mededelingsdienst” werd opgericht. Deze bestudeerde ieder dag de door de nazi-pers verschafte berichten en trachtte de waarheid te distilleren uit de leugenachtige berichten.

Men zal zich rekenschap geven van de geweldige moeilijkheden die deze drie taken met zich brachten wanneer men weet dat iedere organisatievorm streng verboden was en dat diegenen die er zich aan overleverden, bij ontdekking onmiddellijk met ophanging bedreigd waren.

Het was een strijd van iedere dag, van ieder ogenblik, die uitzonderlijke karaktersterkte, doorzicht en waakzaamheid vereiste. Lahaut nam niet alleen de leiding waar van dit werk, hij was tevens voor allen een toonbeeld van opofferingszin en zelfverloochening.

De heer M. Martin, een Frans gevangene, die hem in het kamp van Mauthausen dit werk zag uitvoeren, schreef over hem: “Lahaut was te Mauthausen werkelijk de koning van de solidariteit. Hij hield bijna niets voor zich. Nooit at hij alleen. Soms rookten wij met tien man aan zijn sigaret.”

Een man die de zon in zijn zak droeg

Temidden van deze onbeschrijfelijke ontberingen, gekweld door de honger, geslagen, gehoond, uitgeput door het werk, behield Julien een ijzeren optimisme, een verbazingwekkend goed humeur dat hij aan allen mededeelde. Een medegevangene, die geenszins zijn politieke overtuiging deelde (hij droeg de titel van prins in zijn land), luitenant Czetwertynski, zei over hem: “Het is een man die de zon op zak droeg en er iedereen een stukje van geeft.” Het is onmogelijk het karakter van Lahaut beter te kenschetsen.

In het begin van 1942 kreeg Lahaut dysenterie. “Ik zal het er wel doorhalen”, zei hij.

Men trof een wanhopig besluit. Hij verborg zijn ziekte. Naar de barak der dysenterielijders gaan, dat was de dood. Gedurende drie dagen weigerde hij alle voedsel. Toen smokkelden twee Duitse kameraden (men is nooit te weten gekomen op welke heldhaftige wijze) een liter alcohol in de barak. Lahaut dronk deze volledig uit. Gepijnigd door de krampen, doodsbleek, wankelend, ijlend, bleef hij voort op het appel komen en hij ontsnapte werkelijk aan de dood.

In juni 1942 gaf Berlijn (in strijd met het internationaal recht) bevel de gevangenen te gebruiken in de Duitse oorlogsfabrieken. Voor de communisten was er een nieuwe taak weggelegd: de sabotage organiseren. Zij zouden haar volbrengen. Lahaut organiseerde dit werk onder de Belgen.

Ter dood veroordeeld

Zelfs als gevangene bleef Lahaut de vijand verontrusten. In het kamp onderwierp de Gestapo hem aan een bijzondere bewaking en zond zij iedere maand een verslag over hem naar Himmler.

Lahaut stierf niet. Het kamp van Neuengamme werd voor hem te zacht bevonden. Op 13 juli 1944 werd hij ter dood veroordeeld en met drie van zijn kameraden (Désiré Mosbeux, Fernand Jacquemotte en Evesy) naar het uitroeiingskamp van Mauthausen gezonden “om er vernietigd te worden.”

De verschrikkelijke reis duurde oneindig lang. Te voet, aan elkaar vastgeketend, verlieten de vier vrienden Neuengamme. Zij werden overgebracht naar de gevangenis van Hamburg I, vandaar naar Hamburg II. Dan naar Hannover. Van Hannover gingen ze naar Halle en van Halle naar Weimar. Men sloot hen op in de gevangenis van Praag. Na een oponthoud in de gevangenis van Linz, bereikten ze het kamp van Mauthausen. Samen met Auschwitz, Gross Rosen en Bergen-Belsen was het het meest geduchte Duitse kamp. Daar hoopten de nazi’s Julien Lahaut te liquideren.

“Zij zullen ons niet hebben”, zei hij tijdens het transport. Désiré Mosbeux, die eveneens te Seraing woont, verhaalt met fierheid hoe de reis verliep: “Julien was buitengewoon. Ge kunt u niet indenken wat het voor een man was. Geen enkel ogenblik verloor hij zijn moed. Hij was veruit de oudste onder ons. Hij scheen de jongste te zijn. Hij lachte, vertelde ons grappen in het Waals en steunde ons door zijn voorbeeld. En een goede kerel dat het was! Ik onderging een heelkundige bewerking en heb nog slechts één nier. Lahaut wist het. Hij droeg een deel van mijn reisgoed. ’s Nachts in de cel, stond hij mij zijn stro af. Hij ontkleedde zich en maakte met zijn kledingstukken een deken, die hij onder mij legde opdat ik zou kunnen uitrusten en het volhouden. Hij was twintig jaar ouder dan ik. Geen sprake van te weigeren, hij zou zich kwaad gemaakt hebben.”

K. Z. Mauthausen

Te Mauthausen was de houding van Julien dezelfde als te Neuengamme. Maar hier was het regime werkelijk te hard voor een man van zijn leeftijd. Hij verzwakte.

“Ik ga”, zei hij. “Nu is het een snelheidswedstrijd. Ge zult zien dat zij vóór mij zullen gaan.”

Een Tsjechisch geneesheer, Dr. Stich, redde hem zonder enige twijfel. Hij, aanvaardde hem in het dispensarium, en wist hem te sterken. Zo kon hij het volhouden tot op 28 april 1945, toen het kamp bevrijd werd.

“Welnu”, zei Lahaut, “zij hebben ons niet klein gekregen. Ik had het u wel gezegd. Nu komt het er op aan zich weer aan het werk te zetten.”

Twee belangrijke opmerkingen.

Ten eerste droeg Lahaut er steeds zorg voor dat de solidariteit niet beperkt bleef tot de communisten alleen, maar dat zij ten goede kwam aan alle Belgen zonder onderscheid. “Hier”, zei hij, “zijn wij allen weerstanders.”

Ten tweede gaf Lahaut in Neuengamme, zoals overal, blijk van de grootste godsdienstige verdraagzaamheid. Maar niet enkel dat. Hij hielp de katholieken hun godsdienst uit te oefenen. Het was op zijn bed, een geïmproviseerd altaar, dat een jonge Duitse priester de mis las, terwijl Julien de wacht hield opdat hij niet gestoord zou worden.

Duidelijk antwoord aan diegenen die de communisten als een soort van sektairen bestempelen.

St-Pietershospitaal

Toen Julien Lahaut, na de bevrijding uit het kamp van Mauthausen naar huis weerkeerde, was zijn gezondheidstoestand heel wankelbaar. De terugreis moest onderbroken worden te Parijs, waar Julien verscheidene dagen in het hospitaal van “La Salpétrière” verbleef. Zijn brede en innemende glimlach, zijn mededeelzame vreugde, brachten wat zon op de sombere slaapzalen van het oude gebouw.

Eindelijk dan de terugkeer naar het land, eerst naar Brussel, waar hij opnieuw in een hospitaal moest opgenomen worden. Zijn aankomst te Brussel baarde opzien. Zodra dat nieuws bekend werd, verdrongen grote menigten van bezoekers en afgevaardigden zich voor het Sint-Pietershospitaal. De opkomst was zo talrijk dat de dienst van het ziekenhuis de Partij verzocht om hem te helpen het bezoek te kanaliseren.

“De Rode Vaan” publiceerde op de eerste bladzijde volgende tekst :

“Talrijke personen en afvaardigingen bieden zich aan om onze kameraad Julien Lahaut te mogen begroeten. Wij vragen dringend aan de bezoekers om zich in verbinding te stellen met de centrale partijleiding (12.01.00 of 12.01.09) die hun zal berichten op welk uur zij onze vriend Lahaut kunnen bezoeken (het bezoek zal plaats vinden tussen 14 en 17 uur) ten einde een te grote toeloop aan het hospitaal te vermijden en de nog wankele gezondheid van onze dierbare kameraad te sparen.”

Herstel en eerste meeting

Julien verdroeg moeilijk de werkloosheid waartoe de geneesheren hem verplichtten.
Arnold Boulanger zocht hem op. Getroffen door zijn zorgwekkend uiterlijk, zei hij: “Julien, als ge het hospitaal zult verlaten gaat ge enige weken rust nemen. Ge hebt het hard nodig.”

Maar Lahaut, die beter wist dan wie ook wat er ontbrak aan zijn strijdersnatuur, antwoordde: “Gij spreekt zoals de geneesheren. Wat begrijpen zij van mensen zoals wij? Wat ik nodig heb is een vergadering van 2000 of 3000 arbeiders. Dat zou mij er weer bovenop brengen.” Want deze man, een arbeidersmilitant van kop tot teen, was zozeer met het volk verbonden dat het hem onmogelijk was ver van de mensen te leven.

Zijn wil werd werkelijkheid. Twaalf dagen later sprak hij te Luik in het Forum voor 5.000 toehoorders. Hij had zijn oude natuur teruggevonden en het contact met de massa kwam dadelijk tot stand.

Hij begon met een van zijn geestige uitvallen die zoveel tot zijn populariteit bijdroegen en waarmee hij onmiddellijk de toehoorders tot zich trok.
Hij opende de meeting als volgt: “Wel, hier ben ik. We zullen beginnen met de Internationale te zingen”.

En toen, een toespeling makende op het feit dat de fanfare van de Luikse politie hem op het station verwelkomd had om hem daarna tot aan de zaal te begeleide waar de meeting plaats had, zei hij: “Ik geloof dat de wereld omgekeerd is. Als vroeger de politie me opwachtte was het om mij de handboeien aan te doen en naar Saint-Léonard te brengen. Vandaag is het om mij muziek voor te spelen. De overwinningen van Stalingrad en van Berlijn hebben werkelijk iets veranderd…” En hij lachte op de smakelijke, luidruchtige manier die hem eigen was.

De terugkeer te Seraing

De terugkeer te Seraing was triomfantelijk. De gehele bevolking wachtte op straat op hem.

Toen Julien Lahaut vernam dat de moeder-overste van de zusterkens der armen meermaals bij Gérardine geweest was om nieuws van hem te vernemen en dat zij wenste hem te zien en geluk te wensen met zijn terugkomst, beantwoordde hij haar uitnodiging. De moeder-overste, omringd door de zusterkens, ontving hem en overhandigde hem uit naam der gemeenschap een ruiker bloemen en een doos sigaren, met de volgende woorden: “Wij zijn heel gelukkig, Mijnheer Lahaut, u weer in ons midden te zien. Wij hebben veel gebeden voor deze terugkomst.” Julien antwoordde “Ik dank u, moeder. U ziet dat uw gebeden gevolg hebben gehad. Wat wilt u? Als alle eerlijke mensen vurig hetzelfde willen, krijgen zij het tenslotte altijd gedaan.”

De “Société des égaux” die hij gesticht had en die eigenaar is van de schouwburg van Seraing, schonk hem een kleine Citroën, die hijzelf bestuurde.

De Prins-regent verhief hem tot officier in de Leopoldsorde voor diensten aan het vaderland bewezen.

Ter glorie van de Partij

Het was de tijd dat de communistische militanten, gemarteld, verzwakt en uitgeteerd, gekleed in de roemrijke gestreepte lompen, terugkwamen uit de bevrijde kampen en weer hun plaats innamen in de rijen van de Partij.

Appel. De beproeving van de oorlog was verschrikkelijk geweest. De Partij telde 10.000 leden in 1939. Vijfduizend daarvan werden aangehouden en 2.000 werden gedood, gefusilleerd, opgehangen, onthoofd of waren van ellende omgekomen in de uitmoordingskampen.

Maar de overlevenden zagen met trots dat hun Partij gegroeid was in de strijd, dat zij er versterkt, bewuster en vastbeslotener uit gekomen was, dat zij een grote Partij geworden was.

In de somberste dagen van de bezetting, wanneer er optimisme nodig was om aan de overwinning te geloven en moed om te strijden, was zij de enige die onder haar eigen vlag verder streed. Zij riep de patriotten op om zich te verenigen, zich te wapenen, te strijden en zij stond aan het hoofd van de grootste en de strijdbaarste van alle weerstandsbewegingen. Zij had niet geaarzeld al haar militanten in de strijd te werpen.

De communisten hadden hun toewijding aan het land duur genoeg betaald om geen lessen in vaderlandsliefde van wie ook te moeten ontvangen. Hun moed, hun doorzicht was voor iedereen klaarblijkelijk. Zij hadden het recht om hun woord mee te spreken. Dat is wat Julien Lahaut deed tijdens een bewonderenswaardige redevoering die hij uitsprak voor het Parlement op 26 juli 1945 en waarin hij aan zijn Partij een allerontroerendste hulde bracht. Deze redevoering is later gepubliceerd in een brochure getiteld: “Raak niet aan de Partij der gefusilleerden.”

Voorzitter van de KPB

Op 11 augustus 1945 werd Julien Lahaut tot voorzitter van de Partij gekozen.

Wanneer zijn hoge rechte gestalte, zijn mooie met zilverig haar omkranste kop op de tribune verscheen, wanneer zijn warme stem door de zaal weerklonk, stegen spontaan de toejuichingen naar hem op.

Hij had om de debatten te leiden zijn eigen manier, glimlachend en beslist, goedsmoeds en vastberaden, kalm en geestdriftig, sprankelend en met doorzicht. Om het woord te nemen gebruikte hij een formule die hem eigen was en waarmee hij onmiddellijk zijn toehoorders gewonnen had. Hij zei: “Mijn kameraden”, beklemtoonde daarbij de a-klanken en dat bracht dadelijk een goede atmosfeer.

Hij betuigde aan alle leden van de Partij, van de hoogste tot de nederigste kameraad van de basis, dezelfde broederlijke genegenheid en kwam nooit het lokaal binnen zonder iedereen de hand te reiken.

Hij had voor ieders werk de grootste eerbied en tijdens de lange bijeenkomsten van het Centraal Comité bijvoorbeeld liet hij nooit na bij de kameraden van de technische dienst te gaan kijken. Hij gaf hun vriendschappelijke aanmoedigingen.
In dienst van het volk

Op het Politiek Bureau, op het Centraal Comité, op de tribune van het Parlement, in de gemeenteraad van Seraing, op talloze meetings en vergaderingen, aan het hoofd van elke betoging, bij iedere door de partij georganiseerde actie kon men Julien Lahaut vinden.

Strijd voor de verbetering van de levensstandaard der arbeiders, tegen de prijsstijging, tegen de loonstop, voor de afschaffing van het decreet dat de burgerlijke mobilisatie voorzag, voor het stakingsrecht, tegen de werkloosheid, voor de uitbreiding van de handel met het Oosten, kortom aan alle acties voor het welzijn der arbeidersklasse nam hij deel.

Hij breidde zijn actie uit tot de verdediging van de boeren- en middenstand, streed voor de verdediging der landbouwprijzen, voor de pachtwet, tegen de oneerlijke concurrentie der grote magazijnen en voor de handelseigendom.

Met Henri Glineur legde hij een wetsontwerp neer voor een degelijk pensioen aan de oude arbeiders en leidde hij een vurige campagne voor een rechtvaardig en democratisch belastingsysteem, waarbij de kleine lieden niet zouden verpletterd worden door de lasten.

In 1948 presideerde hij het groot Pinkstercongres van de Partij. Een van de mooiste belevenissen was voor hem de dag toen hij de droom van Jacquemotte verwezenlijkte, toen hij namelijk op 13 november 1948 de lokalen van de drukkerij inhuldigde, waartoe de arbeiders van Vlaanderen en Wallonië, frank bij frank, steentje bij steentje, hun steun verleend hadden.

Tegen de oorlogstokers

Julien Lahaut, die gedurende de beide oorlogen lichamelijk zwaar beproefd werd, die aan het front en in de kampen getuige was van onmenselijk lijden, was een vurig voorstander van de vrede. De laatste jaren van zijn leven waren een lange en onderbroken strijd tegen degenen die steeds cynischer en koortsachtiger een nieuwe moordpartij voorbereiden.

Tegen dit nieuwe ontzaglijke gevaar stond hij op, ging van meeting tot meeting, riep alle vredelievende mensen van eender welke politieke, opinie tot eenheid op en ontmaskerde diegenen die droomden van een aanvalsoorlog tegen de Sovjet-Unie. Hij stelde in ons eigen land de socialistische, liberale en katholieke medeplichtigen van de buitenlandse imperialististen aan de kaak, die niet in vrede kunnen leven, die zich aan de oorlog verrijken en die er de enige redding in zien uit de crisis, welke hen reeds in haar greep heeft en hun regime dreigt te versmachten.

Hij had onmiddellijk de ontzaglijke draagwijdte begrepen van de Oproep van Stockholm, die het verbod van de atoombom eist, dit vreselijk wapen van massale vernietiging, alsmede de internationale controle op dit verbod.

Hij was te Seraing de eerste om de Oproep te tekenen en legde persoonlijk de tekst aan al zijn vrienden voor.

De hardnekkige strijd die de Sovjet-Unie voortdurend tegen de oorlog heeft gevoerd en voortgaat te voeren had, zo mogelijk, nog de dankbaarheid van Julien Lahaut versterkt voor dit onmetelijke land, waar de Sovjetmensen, onder de leiding van Stalin, het socialisme hebben opgebouwd en zich in vrede gereedmaken om over te gaan naar het stadium van het communisme.

“Zij gebruiken de atoomenergie om woestijnen vruchtbaar te maken”, zei hij, “terwijl de Amerikaanse bankiers de bom zwaaien boven de hoofden der kindertjes.”

Hij wist wie de mannen in ons land zijn, die de medeplichtigen waren van deze Amerikaanse oorlogstokers en hij wees duidelijk de middelen aan om tegen hen te strijden. Tijdens het laatste onderhoud dat hij met Edgar Lalmand, enkele uren voor zijn dood had, zei hij tot hem: “Wij moeten zo snel mogelijk in België de eenheid smeden van alle krachten der arbeidersklasse, als wij er doeltreffend toe willen bijdragen om het gevaar af te wenden dat boven ons land hangt.”

De strijd tegen Leopold III

Om de oorlog te kunnen voeren, die door alle eenvoudige mensen in de wereld vervloekt wordt, is het noodzakelijk voor diegenen die de oorlog voorbereiden, eerst aan deze mensen het zwijgen op te leggen. Dit noemen zij “de moraal op het achterwaartse front verzekeren”, en zij kunnen er slechts in slagen door de arbeidersklasse te temmen, door het volk te onderdrukken en door uitzonderingsmaatregelen te treffen tegen alle democraten en vrienden van de vrede, door onder een of andere vorm de dictatuur in te stellen en hun toevlucht te nemen tot het fascisme.

De oorlogsvoorbereiding brengt noodzakelijk belastingsverhoging, werkloosheid, lage lonen, levensduurte, vermindering van de pensioenen en ellende voor het gehele volk met zich mee. Het is natuurlijk onmogelijk een dergelijke politiek uitsluitend door overreding te doen slikken. Die politiek moet onder dwang opgelegd worden.

In dergelijke tijden gaat de reactie altijd op zoek naar een “sterke man” die zij dan “door God gezonden” noemt en waarop zij rekent om haar doeleinden te dienen. Het is de rol die Hitler in Duitsland, Mussolini in Italië gespeeld hebben. Het is de rol die de Gaulle in Frankrijk denkt te vervullen en die de Amerikanen, met de hulp van de klerikale reactie, in België aan de hoogmoedige en zowel van scrupules als bekwaamheid gespeende Leopold toebedacht hadden.

Iedereen herinnert zich de strijd die arbeiders en democraten in België tegen hem gevoerd hebben. Julien Lahaut heeft zich met zijn gewone geestdrift in deze strijd geworpen. Op minder dan een jaar heeft hij twee verkiezingscampagnes en de strijd voor de “neen” tijdens de volksraadpleging geleid.

Het was trouwens bij deze gelegenheid dat hij op 66-jarige leeftijd voor het eerst in zijn leven heeft mogen stemmen. De reactie had hem tientallen jaren lang zijn politieke rechten onthouden. “Men zal mij moeten uitleggen hoe ik moet stemmen”, zei hij al schertsend. De patroons hebben mij zo dikwijls naar St-Léonard gezonden dat ik nooit de gelegenheid gehad heb het te leren. Op mijn leeftijd is dat erg.”

Zo hij zich helemaal aan deze strijd gegeven heeft wist hij nochtans dat niet in het Parlement zou beslist worden over de afloop van de strijd. “Het is in de straat, in de fabrieken, het is door de actie der massa’s”, herhaalde hij, “dat de strijd tegen Leopold III gewonnen zal worden.”

De aarzelingen van de socialistische leiders, hun afkeer van de staking en van de volksactie, lieten aan de CVP toe hun kandidaat-dictator terug naar Laken te brengen.

Hij kwam er terug op 22 juli in de ochtendschemering, omringd door meer dan 5.500 gendarmen en meer dan 6.000 soldaten en hield zich daar schuil, terwijl onder leiding van de arbeidersklasse het volk tegen hem in opstand kwam.

Socialistische arbeiders, communistische arbeiders, partijloze arbeiders streden eendrachtig samen, gesteund door alle Belgische democraten.

Zevenhonderd duizend arbeiders gingen in staking, ondersteund door de kleine burgerij en aangemoedigd door onophoudelijke en geestdriftige straatbetogingen.

De communistische militanten streden in de eerste rijen. Zij stonden aan het hoofd in de weerstand tegen de gendarmen, namen steeds talrijker deel aan de stakingspiketten en kwamen steeds op voor eenheid en uitbreiding van de strijd.

Acht dagen later liet de in het nauw gedreven reactie op het volk schieten en haar gendarmen vermoordden vier arbeiders te Grâce-Berleur.

De strijd eindigde op het ogenblik dat de overwinning in het onmiddellijk bereik was, door een compromis, opgelegd door de Amerikaanse militaire attaché en dat de demagogische socialistische leiders voorstelden als een grote overwinning.

Leopold III maakte zijn macht over aan zijn zoon Boudewijn, die de titel aannam van koninklijke prins. Leopold III verliet het land niet en ging door met regeren bij middel van een tussenpersoon.

De arbeiders die gestreden hadden voor een onvoorwaardelijke troonafstand en voor onmiddellijke materiële eisen, zoals zij opgesteld waren door het ABVV, zagen zich door een behendige list van de vruchten van een volledige overwinning verstoken.

De traditionele partijen riepen op tot eensgezindheid rondom de persoon van prins Boudewijn, en gingen akkoord over een politiek van ellende en van versnelde oorlogsvoorbereiding.

Tijdens deze glorierijke dagen dat de arbeidersklasse haar strijdbaarheid, haar samenhang en haar kracht heeft laten zien, heeft Julien Lahaut zich volledig gegeven. Hij stond te Luik aan de kop van de betogingen. Wanneer hij verscheen ging het nieuws van mond tot mond: “Daar is Lahaut, daar is Lahaut.” En allen omringden hem, drukten hem de hand en voelden zich aangemoedigd, versterkt door de aanwezigheid van de oude, oordeelkundige, trouwe en onvermoeibare strijder.

Men zag hem op het St. Lambertusplein zijn laatste redevoering houden. Wij bezitten een foto van hem op dat ogenblik genomen. Men ziet de krachtige gestalte van Lahaut tegen de donkere hemel, in opgestroopte hemdsmouwen, de armen opgeheven in een machtig gebaar van oproep tot de strijd en de eensgezindheid.

Met dezen van Grâce-Berleur

Enige dagen later, te Grâce-Berleur, was hij op de begrafenis van de door de regeringsgendarmerie vermoorde arbeiders. Hierbij liet hij het niet. Met Jean Terfve en Théo Dejace legde hij een wetsontwerp neer op het bureau van de Kamer, waarbij op staatskosten een fatsoenlijk pensioen aan de weduwen en wezen van de slachtoffers toegekend wordt. Het is het laatste parlementaire document dat zijn handtekening draagt.

Zijn laatste daad zal een daad van zorg geweest zijn voor diegenen die de reactie, in haar haat voor de arbeidersklasse, zonder medelijden neerslaat.

Leve de Republiek !

De strijd tegen Leopold III heeft deze laatste volledig in diskrediet gebracht. Er werd duidelijk bewezen dat in België de dynastie van Saksen-Coburg en de monarchie zelf in de handen der reactie een verouderde instelling is geworden waarvan zij zich bedient om het land te verdelen, om het volk te onderdrukken en om te trachten een politiek op te dringen van sociale achteruitgang en oorlogsvoorbereiding.

De Communistische Partij heeft dit zeer goed begrepen toen zij van de strijd voor de republiek een der grondslagen van haar politiek maakte.

Julien Lahaut heeft aan dit ordewoord een schitterende consecratie gegeven.

Op vrijdag 11 augustus, legde Prins Boudewijn de grondwettelijke eed af voor beide Kamers. Een groteske en verouderde ceremonie was voorzien om er een schijn van plechtigheid en grootheid aan te geven. Afgevaardigden en senatoren zijn vergaderd in de zaal van het Parlement. Het “corps diplomatique” is aanwezig. De kerkelijke, militaire en burgerlijke hoogwaardigheidsbekleders nemen deel aan de zitting.

Om 15 uur komt de koninklijke prins binnen, omringd door de officieren van zijn militair huis. De aanwezigen staan op om hem te ontvangen. Het is een magere jonge man, niet al te gewikst, onhandig en stijf. De volksvertegenwoordigers gaan weer zitten. Het protocol voorziet inderdaad, dat de Kamerleden zitten terwijl de prins rechtstaand de eed aflegt.

Hij staat op. Een grote stilte ontstaat. Het ogenblik zou plechtig moeten zijn. De prins heft zijn hand op. Maar voordat hij een woord gezegd heeft, klinkt, gesteund door die zijner communistische vrienden, de wrekende stem van Lahaut: “Leve de Republiek!”

Deze kreet, die de radio en de filmactualiteiten over de hele wereld hebben uitgezonden, laat niets heel van het kunstig in elkaar gestoken schouwspel, zaait verwarring onder de hoge heren, de edele dames op hun zondags, de purperen prelaten en de vergulde generaals.

Of de voorzitter de orde al herstelt en de plechtigheid doorgaat, de slag heeft niettemin doel getroffen. De door paniek bevangen toehoorders hebben de stem van de toekomst gehoord. Het is de stem der communisten die aan die dag zijn werkelijke betekenis gegeven heeft, die onvermijdelijk door de geschiedenis bewaarheid zal worden.

Acht dagen later werd Julien Lahaut vermoord.

De nacht van de misdaad

De vier kogels die Julien Lahaut neervelden floten in een nachtelijke stilte. Deuren gingen open…

In de verte snelde de auto der moordenaars weg, alle lichten gedoofd. Het was onmogelijk het nummer op te nemen. Politieversperringen werden slechts een uur later opgesteld.

De buren kwamen toesnellen.

“Het is bij Lahaut, ze hebben Julien vermoord!”

Het tragische nieuws verspreidde zich tot in het centrum der stad. De arbeiders, de huisvrouwen trekken snel een kledingstuk aan. Men ondervraagt elkaar van deur tot deur. “Het is toch niet mogelijk? Onze Lahaut!”

Een stoet trekt naar de Vecquéestraat, waar in de deuropening van zijn nederige woning de grote leider der arbeiders nog steeds uitgestrekt ligt.

De vrouwen wenen, de mannen ballen de vuisten. Albert Rical, de zestig jaar oude vriend is er al. “Er moet naar Luik getelefoneerd worden, naar Brussel. Lalmand moet onmiddellijk gewaarschuwd worden. Het is noodzakelijk dat de kameraden onmiddellijk iets doen.”

Overal klinkt woedend gemompel. “De moordenaars! De ellendelingen! Het zijn de fascisten.”

De arbeiders van de laatste ploeg die van het werk weerkeren komen langs de straat. Zij staan stil, de pet in de hand. Een onmetelijk zware slag trof de arbeidersklasse. Tijdens de nacht komen de leiders van de federatie Luik. Arnold Boulanger buigt zich al wenende over het lichaam van zijn oude kameraad.

Reeds functioneren de persen. Pamfletten en affiches worden gedrukt, die ’s ochtends vroeg in het hele Luikse de volkswoede zullen opwekken.

Een auto stopt. “Het is Edgar Lalmand.” De algemeen secretaris van de partij is bleek. Een hevige ontroering maakt zich van hem meester: Julien! Een strijder van dergelijke waarde. Een zo goed, zo moedig, eerlijk man. Een makker in alle moeilijkheden.

Het parket stapt ter plaatse af.

De mannen die het onderzoek moeten doen rapen hulzen op van 12 millimeter kaliber. Zij bestuderen en meten de sporen van de kogels. Foto’s worden genomen. Het lichaam wordt weggedragen voor de autopsie.

De volgende morgen zal het teruggebracht worden in een verzegelde doodkist. En de autopsie zal hebben uitgewezen dat hij getroffen werd door drie Amerikaanse kogels, kogels van een Colt, een legerrevolver, die men niet in de handel aantreft en die de moordenaars zich enkel maar kunnen aangeschaft hebben uit de voorraden van het leger.

De burgemeester van Seraing, de autoriteiten komen hulde brengen aan het stoffelijk overschot.

De dageraad breekt aan. Het nieuws zal het land in opschudding brengen.
’s Anderdaags

Van zaterdagochtend af stromen de bloemen, de brieven, de telegrammen toe. Een grote kreet van verontwaardiging rilt door het land. De Luikse federatie van het ABVV geeft het bevel tot algemene staking op de dag der begrafenis. Het is wel zo dat alle arbeiders het begrepen hadden, die in ieder geval besloten waren niet naar het werk te gaan. Geen onderneming, geen fabriek, geen kolenput, geen werf waar de arbeiders niet bijeengekomen waren om hun woede en hun rouw te betuigen.

Max Buset, in naam van de BSP, Finet in naam van het ABVV, de Liberale Partij brandmerkten de moord.

De regering is verplicht voor de radio een verklaring af te leggen waarbij zij de moordenaars veroordeelt.

In deze boodschap, voorgelezen door Pholien, sijpelt de angst door voor de reactie van het volk. Deze reactie had trouwens ook een buitengewone omvang. Bij duizenden komen de dagorders, de telegrammen, de brieven toe.

De speciale uitgaven van de “Drapeau Rouge” en de “Rode Vaan” zijn in een ogenblik verdwenen. “Ge kunt het u niet voorstellen”, zegt een kameraad die zich voor de vijfde maal komt bevoorraden. “Ze hebben u nog niet gezien of de kranten zijn verkocht. Wat was hij toch gaarne gezien, onze Julien!”

De arbeiders hadden al te goed begrepen waar deze slag vandaan kwam. Zij hebben de bedreiging gevoeld. Zij geven zich rekenschap dat men het over Lahaut op hun vrijheden, hun organisaties gemunt had. Zij begrepen dat het fascisme weer de kop opstak en dat men zich aaneen moest sluiten om het de weg te versperren.

Op dergelijke ogenblikken voelt de arbeidersklasse uit de gehele wereld dat zij één is. Nu komen de telegrammen uit het buitenland, uit Holland, uit Engeland, uit Oostenrijk, uit Hongarije, uit Finland, uit Tsjecho-Slowakije, uit Bulgarije, uit Duitsland, uit China, uit Italië vooral – honderden telegrammen uit elke stad, uit ieder dorp, van partijafdelingen, van de vakbonden. De Italiaanse arbeiders herinneren zich “Matteotti”. Het is ook met een moord dat het fascisme in Italië begonnen is.

Het Franse Algemeen Vakverbond, het Italiaans Vakverbond, vaardigen de algemene staking uit voor 22 augustus. Het Centraal Comité van de Bolsjewistische Partij van de Sovjet-Unie stuurt een telegram.

Eerst in het huis van de overledene, vervolgens in het theater van Seraing, waar het stoffelijk overschot heengebracht werd, stapelen de bloemen zich op.

Te Brussel, in de centrale zetel van de Partij, trekt de menigte voorbij het portret van Lahaut, brengt bloemen aan en stort zijn bijdrage voor de begrafenis. Dit défilé gaat door tot laat in de nacht.

De begrafenis

Het is op dinsdag 22 augustus dat het volk van België hem ten grave draagt. Nog nooit had iemand in België een dergelijke begrafenis gehad.

In het gehele land begonnen honderdduizenden arbeiders -waarschuwingsstakingen. In het bekken van Luik, dat volledig stillag, trok een ontelbare menigte uit alle richtingen op naar het rode Seraing.

Het gehele volk getuigde op die dag op zeer duidelijk wijze van zijn streven om de eenheid te bezegelen tegen een weerkeer van het fascisme, om de strijd tegen de reactie te verdubbelen, om de hoop te verijdelen van diegenen die dachten de communistische partij te isoleren teneinde hun plannen van ellende en oorlog ten uitvoer te brengen.

De smart van het volk was onmetelijk.

Maar zoals Edgar Lalmand zeer juist deed opmerken in zijn redevoering, die hij de dag daarop hield in de Madeleinezaal te Brussel, “Op de van smart vertrokken gezichten van mannen, vrouwen, ouderlingen en jongeren, al waren de ogen met tranen gevuld, nergens was een, spoor te bekennen van gelatenheid. Overal weerspiegelde zich de onwankelbare wil om het werk van de grote overledene voort te zetten.”

Met hoeveel waren zij? Moeilijk te schatten. Het verslag van de politie raamde het aantal personen die in de stoet gingen op 125.000. Het publiek dat langs de straat opgesteld stond bedroeg zeker het dubbele. Vanaf het theater van Seraing tot aan het kerkhof, boven op de heuvel tegenover de grote terril, over een afstand waarvoor de stoet vier uur nodig zal hebben, staat de menigte in zesdubbele gelederen tegen de muur aangedrukt, sommigen hebben zich op de daken gehesen, anderen hebben zich meester gemaakt van de kruispunten en staan stil en ingetogen, de gezichten vertrokken en de vuisten gebald.

Niemand had ooit zo een menigte gezien.

En de bloemen. De kransen, de tuilen.

Van minuut tot minuut zijn ze twee dagen lang toegestroomd en hebben ze de zaal gevuld waar het stoffelijk overschat van Julien Lahaut opgebaard was. Weldra is de plaats te klein en de bloemen stapelen zich op in de grote zaal van het theater, die op zijn beurt te klein wordt. In de stoet nemen zij twee kilometer in beslag.

Duizenden vlaggen, honderden afvaardigingen, onmogelijk ze allen op te noemen.

De zusterpartijen hebben er aan gehouden, door hun aanwezigheid de plaats aan te duiden die Julien Lahaut in de internationale arbeidersbeweging innam. Harry Pollitt voor de Engelse Partij, Lecceur en Grenier voor de Franse Communistische Partij, Gortzak vertegenwoordigde de Communistische Partij van Nederland, Corswant de Zwitserse Partij van de Arbeid, Urbany voor het Groot-Hertogdom Luxemburg, Nicolay, die Lahaut in het concentratiekamp gekend heeft, kwam in naam van de Communistische Partij van Duitsland, Dminsky, in naam van de Verenigde Arbeiderspartij van Polen en Luigi Cacciatore, secretaris van het Italiaans Vakverbond en afgevaardigde van de Socialistische Partij van Italië, kwam de groet brengen van de Italiaanse arbeiders.

De afgevaardigden van de weerstandsbewegingen, van het OF, van de BNB, Huysmans, Van Acker, Merlot voor de Socialistische Partij. Afgevaardigden van de Liberale Partij. En de ontelbare afvaardigingen van de fabrieken. De mijnwerkers in werkkleding, de trammannen, de postbedienden. En de arbeiders uit Noord-Frankrijk, geleid door hun volksvertegenwoordiger. De dokkers van Antwerpen, de Gentse wevers. Men kan zich zelfs bij benadering geen idee vormen van de ontzaglijke massa die Lahaut naar zijn laatste rustplaats geleidde, Lahaut, de grote zoon van onze arbeidersklasse.

De onmetelijke stoet zet zich in beweging. Urenlang gaat het voort. Enkel de fanfares spelen treurmarsen. Voorts stilte en ingetogenheid. Achter de lijkkist stapt Edgar Lalmand en het secretariaat van de Partij, omringd door de buitenlandse afgevaardigden.

Handen worden hem toegestoken. Warme genegenheid, grenzeloos vertrouwen zijn te lezen op de gezichten der arbeiders, die van hem de juiste ordewoorden verwachten, welke zullen toelaten de komende strijd tot een goed einde te brengen. Het schouwspel op het kerkhof is groots en aangrijpend. Te midden van een woud van vlaggen wordt de kist naar het open graf gedragen. In aller ogen staan tranen. De stilte weegt zwaar terwijl de massa het landschap van terrils en fabriekschoorstenen overheerst. Tweehonderdduizend mensen staan buiten, zij kunnen niet meer binnen en zeggen van mond tot mond wat er rond het graf gebeurt, waar het stoffelijk overschot neerdaalt, dat niemand kan zien.

Het groot hart van de arbeidersklasse

Julien Lahaut is niet meer. De onvermoeibare strijder rust op het kleine kerkhof van Seraing, bovenop de heuvel die de industrievallei overheerst, op enige honderden meters van het huis waar hij geboren werd.

In de fabrieken raakt men niet over hem uitgesproken. Van tijd tot tijd onderbreekt een metaalarbeider zijn werk, een mijnwerker in de schacht houdt even op met hakken. “Herinnert ge u wat hij zei de avond dat hij sprak over de oorlog die dreigt en die wij moeten verhinderen?” Zijn woord is ook thans voor de arbeiders richtinggevend.

Op het kerkhof komen alle dagen onbekenden nieuwe bloemen brengen. De herinnering aan Lahaut vervult nog steeds de warm kloppende harten van de arbeiders.

Ontroerende feiten worden opgerakeld. De dag na de begrafenis kwam een oude gepensioneerde arbeider, 73 jaar, uit de Borinage naar Seraing. Hij vroeg naar het kerkhof, een grote tuil zonnebloemen in de handen. “Wanneer hij bij ons in de mijnwerkerswijk kwam, zei hij aan ons oudjes: ‘Moed! Zie je wel, ik breng u de zon.’ Toen werd geld bijeengezameld en ze hebben mij uitgekozen om deze ‘zonnen’ op zijn graf te leggen.”

Een ouderling is Gérardine bij haar thuis komen opzoeken. Hij was 92 jaar en kwam van Nijvel. “Ik wilde komen”, zei hij, “ik kon niet anders. Maar ik vreesde, op mijn leeftijd, de grote menigte op de dag der begrafenis. U moet mij niet kwalijk nemen wat later gekomen te zijn.”

De kinderen zeggen: “Wanneer wij thuis over Julien spreken, heeft vader verdriet. We kunnen beter zwijgen.”

Zo brengt het volk hulde aan degenen, die het liefhebben, ervoor geleefd hebben, die zijn strijd geleid hebben en die gestorven zijn in zijn dienst.

De man die zij hebben gedood

De dood van Julien Lahaut betekent een ontzaglijk verlies voor de Kommunistische Partij België, voor de arbeidersklasse van ons land, voor het internationaal proletariaat, voor de zaak van de vrede, de vrijheid en de sociale vooruitgang.

Edgar Lalmand heeft van hem gezegd :

“Zeldzaam zijn degenen, in België en in de wereld, die in dezelfde mate als hij een dergelijke diepe kennis van de volksziel paarden aan zulk een broederlijke liefde voor het volk, die met de massa’s zo ruime en tevens zo rechtstreekse en intieme banden onderhielden. Zeldzaam zijn zij, die het vertrouwen en de liefde van de arbeidersklasse hebben kunnen verwerven zoals het Julien Lahaut gelukte.”

Dat kwam doordat Lahaut voor het volk een diepe, eerlijke en totale liefde koesterde die hem volledig natuurlijk was. Hij hield van het volk zoals men van zijn moeder houdt. Daarom was het volk, dat voor dergelijke dingen een fijn instinct heeft, hem zo spontaan genegen.

Lahaut WAS het volk. Hij voelde zoals het volk. Hij handelde zoals het volk. Hij was bezield met dezelfde geestdrift. Hij was verontwaardigd om dezelfde dingen. Hij wilde wat het volk wilde. Zijn taal was die van het volk.

Hij was totaal belangeloos. Nooit is bij hem de gedachte opgekomen dat men in dienst van het volk persoonlijke voordelen kan verwerven. Het woord van Aragon: “Een communist is iemand die alles wil… voor de anderen”, is helemaal toepasselijk op hem. En dat betekent niet alleen dat hij niets voor zichzelf wilde. Dat betekent vooral dat hij voor het volk ALLES wilde veroveren.

Hij had in de arbeidersklasse, in haar rol, in haar toekomst, een vertrouwen dat zelfs in de somberste uren nooit verloochend werd. Het is daarom dat de arbeiders vertrouwen in hem hadden.

Hij bewaarde steeds een bewonderenswaardig optimisme. In de moeilijkste tijden voelde men zich in het bijzijn van Julien verkwikt.

De vooruitstrevende mensheid verliest in hem een van haar beste strijders, een proletarisch leider uit één stuk, met een heldere blik en een moed die aan elke beproeving weerstond. Met een buitengewone energie stond hij in een zwaar bedreigde sector van het wereldfront in de strijd voor de vrijheid, de sociale vooruitgang, voor de werkelijke democratie en voor de vrede.

Waarom ?

Julien Lahaut werd vermoord omdat hij de vaandeldrager van de Communistische Partij was, het symbool van onze arbeidersklasse, omdat de reactie slechts haar doel kan bereiken door de communisten uit de weg te ruimen en de arbeidersklasse te verpletteren.

Hij werd vermoord omdat hij een van de meest gewaardeerde woordvoerders was in de grootse strijd tegen de machten van het verleden, tegen de nieuwe bedreiging van het fascisme. Zij hebben hem vermoord zoals zij in 1914 Jean Jaurès vermoord hebben, omdat hij in ons land aan het hoofd stond van de verdediging van de vrede. De imperialisten hebben hem aan hun beroepsmoordenaars aangewezen, omdat hij het levende voorbeeld was van de gehechtheid en de onvoorwaardelijke trouw aan het land van het socialisme, aan de Sovjet-Unie, wier bestaan alleen al hun het leven vergalt en voor wier vernietiging zij hun samenzwering smeden.
De moordenaars

De heer Pholien, die de woede van het volk vreesde, die wist dat de arbeidersklasse gerechtigheid zou eisen, beloofde in een radiorede dat de moordenaars van Julien zonder genade vervolgd en aan het gerecht overgeleverd zouden worden.

Heden staat het onderzoek nog op hetzelfde punt. De moordenaars zijn nog steeds op vrije voeten.

Dit moet ons niet verwonderen. De verantwoordelijkheid van de Regering en van haar voedstermoeder de CVP is zeer zwaar.

Zij hebben alles in het werk gesteld opdat het fascisme in België de kop weer zou opsteken. Zij hebben zonder omhaal hun bedoelingen onthuld om tot fascistische methoden over te gaan, door de gendarmerie te versterken, door de grondwettelijke vrijheden, het stakingsrecht en de syndicale vrijheden met de voeten te treden. Zij hebben aangekondigd dat zij zinnens waren over te gaan tot uitzonderingsmaatregelen om het volk te temmen en om de rugdekking van het Amerikaans imperialisme in ons land te versterken.

Hun eigen en de door hen geïnspireerde pers, hun kranten die een eerlijk arbeider niet zonder weerzin kan lezen, hebben sinds maanden onophoudelijk opgeroepen tot geweld tegen de communisten, tot oorlog tegen de USSR. In hun vergaderingen, op hun congressen duiden de CVP’ers met naam en toenaam de arbeidersmilitanten, de voorvechters van de vrede aan ter intentie van hun beroepsmoordenaars.

Wij hebben hun huurlingen, hun zware jongens aan het werk gezien tijdens de verkiezingscampagnes, tijdens de strijd rond de volksraadpleging.

Iedereen weet hoe zij, gewapend en gemotoriseerd, gehelmd en gelaarsd, de volkslokalen aangevallen hebben, de afficheplakkers van de arbeiderspartijen hebben neergeslagen. Zij zijn het die Antoine Dudicq te Schaarbeek ernstig verwond hebben, die een bom gesmeten hebben tegen het lokaal van de Communistische Partij.

Er bestaat weinig kans op dat de regering de moordenaars laat aanhouden, die uit de rijen van haar eigen stoottroepen voortkomen.

Maar voor de moord op Julien kwam het bevel van hogerhand.

De aanslag die tegen hem werd opgezet staat op de lijst van de geweldplegingen en moordpartijen die in, de gehele wereld tegen alle leiders van het kamp van de vrede en de vrijheid beraamd worden.

Het bevel werd gegeven door de monsterachtige generale staf die te Washington zetelt, die agenten onderhoudt in de Volksdemocratieën en zelfs tracht er te sturen naar de USSR, die verraders omkoopt, die in het raam van de oorlogsvoorbereiding op Togliatti heeft laten schieten te Rome, die te Buenos Aires de leiders van de Communistische Partij van Argentinië heeft doen vermoorden en te Tokio de secretaris van de Japanse Communistische Partij; die te Auch een aanval met handgranaten op een meeting op het getouw zette, waar Jacques Duclos het woord voerde en die onze Julien Lahaut heeft laten neerkogelen.

Zijn laatste boodschap

Door te sterven zoals hij gestorven is, heeft Julien Lahaut een kostbare waarschuwing gegeven aan de arbeidersklasse. Het was de laatste dienst die hij aan zijn land bewees.

De onderdrukking wordt erger, steeds sneller gaat het staatsapparaat de weg van het fascisme op. De ellende van het volk wordt beklemmender, het oorlogsgevaar wordt drukkender. Wij zijn op het punt gekomen waar enkel de eenheid van de arbeidersklasse en haar vastberaden strijd het brood, de vrijheid en de bedreigde vrede kan redden.

De vuurschoten van de leopoldistische gangsters hebben de arbeidersklasse wakker geschud. Rond de baar van de grote volkstribuun hebben de arbeiders, bezield door dezelfde woede en vereend in een zelfde smart, gevoeld hoe noodzakelijk en dringend het is de eenheid te verwezenlijken van allen die aan het fascisme en zijn nasleep van bloed en tranen de weg willen versperren.

Door zijn offer heeft Julien Lahaut aan zijn kameraden, aan de arbeiders van zijn land, aan het internationaal proletariaat, maar ook aan de oorlogstokers en hun medeplichtigen bewezen, hoe groot en hoe onweerstaanbaar de macht en de strijdwil van de arbeidersklasse in België wel is.

Lafhartig vermoord, verontrust Lahaut nog steeds zijn vijanden. Hij heeft hun getoond hoe ijdel hun droom is de Communistische Partij te isoleren, haar uit het hart der massa’s weg te rukken.

Het volk zal zijn voorman wreken. Met het voorbeeld van Julien voor ogen zal het de eenheid smeden, zal het vastberadener dan ooit de strijd voortzetten voor de overwinning der krachten van de arbeid, voor het socialisme, enige waarborg van vrijheid en vrede.


Revenir en haut de la page.